Een Kerstvacantie in Zeeland

Geschreven door C. Th. Jongejan - de Groot (1899-1980)
Uitgever C. F. Callenbach N.V. - Nijkerk, 1948

Korte inhoud:
Kort na de oorlog mag Marijke, die in een grote stad woont, samen met een heleboel andere kinderen, de kerstvakantie in Zeeland doorbrengen. Het is een ruiling, want de kinderen van het zeeuwse dorp, gaan in de stad logeren. Het gezin De Braber heeft zich hiervoor ook opgegeven, hoewel ze klein behuisd zijn. Ze wonen in een noodwoning omdat hun vroegere boerderijtje als gevolg van het bombardement van de dijken, verdwenen is. Dit was nodig geweest voor de bevrijding. Gelukkig hadden ze elkaar mogen behouden en voelen ze zich rijk nu het karton in de raamsponningen verdwenen is, ze ook weer zes stoelen hebben en zelfs nog twee kookpannen!
Samen met haar twee vriendinnetjes Dora en Noortje reist Marijke per bus naar Zeeland. Daar wordt ze afgehaald door vader De Braber en de 3 kinderen, Chieltje, Toosje en Trineke waarbij ze in huis zal komen. Marijke vindt het er maar erg armoedig en haalt haar nuffige neusje voor de Brabertjes op. Ze vindt dat Dora en Noortje het beter getroffen hebben, want zij komen samen bij de dokter in huis, waar alles zeer luxe is. Moeder Trijn doet erg haar best om het Marijke naar de zin te maken, doch Marijke gaat zoveel mogelijk naar het huis van de dokter om daar te spelen en laat de kleine Brabertjes alleen.
Op een middag, als er een dikke laag sneeuw ligt, stapt Marijke weer naar het huis van de dokter, ze neemt de kleine Chieltje aan de hand mee. Als ze bij de dokter aangekomen naar binnen gaat, laat ze Chieltje aan zijn lot over. Ze vergeet hem en als er een arreslee voorrijdt om met de meisjes een ritje te gaan maken, gaat Marijke ook mee. Pas als ze terugkomt, denkt ze met schrik aan Chieltje en rent snel naar de Brabertjes. Chieltje is daar zwaar verkouden thuisgekomen en ligt in bed. Moeder Trijn is voor het eerst boos op Marijke en vraagt haar man een brief naar haar ouders te schrijven om te vragen of Marijke thuis mag komen, omdat zij het niet naar de zin heeft. Marijke zelf schrijft ook een brief naar huis. Ze wil niet meer in Zeeland blijven en vraagt of ze naar huis mag gaan. Doch een paar dagen later komt vaders antwoord: Marijke moet in Zeeland blijven en leren over haar hoogmoedigheid en jaloezie heen te komen. Vader wil niet dat Marijke een trots en verwaand nest wordt.
Moeder Trijn heeft Marijke allang vergeven en probeert het zo gezellig mogelijk voor haar te maken, door poffertjes te bakken. Doch pas als Marijke, bij de dokter thuis, plaatjes ziet op een wit laken, van de vernielingen tijdens de oorlog in Zeeland, schaamt zij zich diep! Ze heeft berouw en schrijft naar huis dat ze in Zeeland wil blijven.
Als het kerstmis is en Marijke, samen met de andere kinderen, een bezoek aan blinde Mieke brengt, valt ze en rolt omlaag langs de gladde dijk. Ze kan niet meer lopen en heeft erge pijn. De andere kinderen halen hulp en als vader De Braber haar naar huis draagt en naar de dokter brengt, blijkt dat ze haar been gebroken heeft. Nu moet ze zes weken door de Brabertjes verpleegd worden en wordt er verwend als een prinses! Als Marijke's been weer beter is, komt haar vader haar halen om naar huis te gaan en van Moeder Trijn krijgt Marijke dan een zakje heerlijke zeeuwse babbelaars mee!

Fragment uit het boek:
Gezellig tegen elkaar aangeleund keken de kinderen naar de plaatjes, die mevrouw Van Manen vertoonde. De rolgordijnen waren naar beneden gelaten en 't was echt donker in de kamer. Marijke keek eens naar het buikje van de kachel, dat zacht rood gloeide en naar de lichtbaan, die over haar hoofd zulke mooie plaatjes op het witte laken wierp.
Als ze nu naar huis was gegaan had ze al dit mooie gemist. Prachtige plaatjes van Zeeland zag ze, allemaal kleine boerinnetjes, die arm in arm naar school gingen. Mevrouw vertelde er zo leuk bij.
"Nu zal ik jullie een school laten zien in Middelburg."
Wat een mooie school was dat. Nu werd de stem van mevrouw heel verdrietig. "Ik zal jullie eens laten zien wat er op de plaats van die school staat na de oorlog."
Een paar berookte muren... een ruïne... meer niet...
Zo liet mevrouw heel veel zien van voor en na de oorlog. Een mooie molen, die zo rank zijn wieken naar de hemel uitstrekte en dan... wat puin... meer niet. Kerken, straten, huizen... Och, wat was er veel vernield na de oorlog.
Mevrouw liet ook plaatjes zien van de grote watersnood, die er geweest was, toen de dijken op Walcheren stukgegooid waren.
Zagen ze het wel? De topjes van de bomen staken nog maar net boven de watervlakte uit. Er was veel vee verdronken ook. Mevrouw liet zien hoe een ontwortelde boom op het water dreef. Een hond en een kat zaten dicht opeengedrongen tussen de takken. Mevrouw liet ook zien hoe gebrekkig de mensen nu nog maar onderdak hadden gevonden. Ze woonden in kippenhokken, in schuren en in bunkers. Maar niemand klaagde hoor, want iedere Zeeuw had wel begrepen, dat al die offers waren geweest voor de bevrijding van het land.
Voor de kleintjes liet mevrouw nog een sprookje zien van Klein-Duimpje. Chieltje en de anderen schaterden het uit van pret, om dat kleine kereltje, dat zulke grote stappen kon nemen. Maar toen de reus kwam werd Chieltje bang en riep: "Nee, niet doen!"
Mevrouw knipte toen maar gauw het licht aan, maar de rolgordijnen bleven naar beneden, want het was toch al schemer.
En Marijke was heel blij, dat ze allemaal op Chieltje letten, want dan zagen ze ook niet, dat ze gehuild had. Ze had gehuild, omdat ze zo'n ondankbaar kind was geweest. Niets had ze in haar eigen woonplaats meegemaakt. Geen watersnood, geen gevechten. Ze was er niet dankbaar voor geweest. Ze had geklaagd, omdat ze een paar weken in een eenvoudig huisje door moest brengen.
Ja, Marijke schaamde zich wel erg.