Het Meezennest in de Alpen

Door Rein Valkhoff, (1899-1971)
Geïllustreerd door Jan Lutz, (1888-1957)
Uitgever Van Holkema & Warendorf - Amsterdam, 1931

à William Isabel, mon copain des montagnes

Korte inhoud:
Het gezin Uterwaal Mees, bestaande uit moeder, de zestienjarige Noor, de twaalfjarige tweeling Rob en Harrie en de vierjarige Koen, woont in Bergen N.H..Vader is enkele jaren geleden overleden. Moeder stelt voor om het huis gedurende de zomermaanden een paar weken te verhuren en met z'n allen hun intrek te nemen in een chalet in de Zwitserse Alpen, wat haar door een vriendin, die het de gehele zomer gehuurd heeft, is aangeboden. De kinderen zijn dadelijk enthousiast en Rob mag zijn boezemvriend Hans meenemen. Zo reizen zij per trein af naar Diablerets, waar hun chalet wacht.
Daar aangekomen, worden zij welkom geheten door de broer van de vriendin van moeder, die aan de kinderen wordt voorgesteld als oom Kees. Hij zal hun buurman worden en woont in "Tchi-Mè", een huis vlakbij "Chalet des Vernes", waar de Meezen hun intrek nemen en dat al gauw door de kinderen "Het Meezennest" wordt genoemd.
Een fijne tijd breekt aan. Er worden onder leiding van oom Kees vele bergtochten gemaakt en de herder William Isabel, brengt hun dagelijks verse melk. Op een dag krijgt moeder een brief waarin staat dat oma erg ziek is. Moeder is erg verdrietig en besluit terug te reizen naar Nederland. De kinderen blijven alleen achter. Noor zal koken en Rob en Hans zullen het huishouden doen. Oom Kees zal een oogje in het zeil houden. Eerst gaat alles goed, totdat Noor alleen thuis is met Koen terwijl de jongens een bergwandeling maken. Koen loopt weg en Noor is ontroostbaar. Als de jongens thuiskomen wordt oom Kees erbij gehaald, die de berggidsen op de hoogte stelt. Er wordt nu een grote zoektocht georganiseerd. Ondertussen wordt er een brief bezorgd, waarin staat dat oma gestorven is en moeder over een paar dagen weer in Diablerets zal arriveren. De kinderen zijn ten einde raad.
's Nachts komt bakker Girod op zijn motorfiets langs om te vertellen dat er in Gstaad een jongetje gevonden is, dat in het gezelschap van een Engels echtpaar, in een hotel logeert. Zij hadden Koen gevonden, zittend langs de weg in de regen. Oom Kees gaat snel naar het hotel en omdat Koen slaapt, beloven de Engelsen Koen de volgende dag naar het Meezennest terug te zullen brengen.In een prachtige rode "Essex" wordt Koen inderdaad de volgende morgen weer thuisgebracht en die middag maken de Meezen en oom Kees een heerlijke autotocht met de Engelsen.
Met de auto wordt ook moeder van het station afgehaald en ze beleven nog een paar heerlijke weken. Oom Kees vraagt moeder zijn vrouw te worden en zo wordt hij de nieuwe vader van de Meezen. Er wordt een groot feest gevierd en oom Kees maakt het plan om in december, als er een dik pak sneeuw zal liggen, met z'n allen terug te keren naar "Het Meezennest in de Alpen" om dan van de sneeuw te gaan genieten.

Fragment uit het boek:
Harrie en Rob voelden zich langzamerhand akelige egoïsten en ze kregen het benauwd van een al zwaarder drukkend schuldgevoel. Zíj waren de schuld... niet Noor... maar zíj... Rob stond op en ging uit het raam hangen, om wat frissche lucht in te ademen; hij kòn het opeens binnen niet meer uithouden.
Van den kant van de Col dreunde een motor aan, en aan het geluid te hooren moest de motorrijder er een ongeloofelijke vaart achter hebben. Even interesserde het hem, hoe die de bocht zou halen; maar toen het geluid wat zachter werd en voorbij de bocht weer razend door denderde en de lichtbundel rechts weer een groot eind zichtbaar was, waren zijn gedachten ook weer terug bij alle narigheid.
Ruw trok hij z'n hoofd naar binnen: "'k Hou 't niet uit... 'k ga weg... zoeken!"
Harrie greep z'n arm: "Doe nou geen gekke dingen, Rob!" en Hans probeerde hem ook tegen te houden: "We hebben Oom Kees beloofd, dat we zullen wachten; hij is natuurlijk nog niet uit 't dorp terug, hij zou in ieder geval dan nog aankomen."
Rob liet zich weer op z'n stoel ploffen, en weer zaten ze daar om de tafel, lamgeslagen, met schuwe blikken naar elkaar, alsof ze zich diep voor elkaar schaamden.
Weer snorde een motor aan, nu weer van rechts - en werktuigelijk eigenlijk stonden de jongens op en volgden het licht: het was een motorfiets.... misschien wel die van daarnet, aan het geluid te hooren kon het... nu moest ze aanstonds om de bocht komen.
Maar opeens was het stil en klonken beneden stemmen.
Bliksemsnel schoot het den jongens door de gedachte: in de beek gereden zooals laatst die dronken vent... maar nu zou het gevaarlijk zijn, omdat nu na de regen de bergbeek in bruisend geweld van watervallen naar beneden donderde.
Meteen waren ze de deur uit, tastten in het donker het steenen trapje af; maar op het terras hoorden ze al een bekende stem, Oom Kees, die riep en er tusschendoor met iemand sprak.
"Gevònden!" - Oom Kees stiet den kreet uit, vulde pas later aan, hijgend onder het klimmen, "tenminste, zoo goed als; we moeten maar rekenen dat ie gevonden is!"
De jongens riepen hem tegemoet: "Wààr, wààr?" - zagen tegelijk de andere persoon en herkenden bakker Girod en begrepen nu opeens, dat hij het daarnet geweest was, die op z'n motor in zoo'n razenden vaart naar beneden gereden was. Op hun weg naar de Col, om Koen te zoeken, was hij hun achterop gereden, een van de velen, die op motor of auto gingen zoeken.
"Gstààd!" - Oom Kees hijgde, wat hij anders nooit op deze helling zóó deed, en Harrie begreep even, dat hij ook moe moest zijn van al het gesjouw en alle spanning.
"Wacht even... 'k zal... dadelijk vertellen... als 'k... boven ben."
De jongens konden hun ongeduld haast niet bedwingen; maar, eenmaal boven, in de keuken, kregen ze gauw het verhaal....