Onder het Stroodak

Geschreven door C.M. Van Hille-Gaerthé, (1881-1958)
Geïllustreerd door Tjeerd Bottema, (1884-1978)
N.V. Nijgh & Van Ditmar's Uitgevers-Mij, 1978
Achtste Druk, ca. 1930
Eerste Druk, 1915

Catharina Magdalena Gaerthé werd geboren op 17 mei 1881 te Zwolle, waar haar vader huisarts was. Zij werd opgeleid voor onderwijzeres aan de kweekschool te Arnhem. Zij trouwde in 1906 met dr. G.E.W. van Hille, leraar en later conrector aan het gymnasium te Zwolle. Zij kregen vier kinderen.
In haar eerste boek Onder het Stroodak (1915), het verhaal van een in harmonie levend gezin van een huisarts, zijn veel eigen herinneringen verwerkt. Zelfstandige vervolgen hierop zijn:
Aan de zonzijde, 1918
De Plaats waarop gij staat, 1920
Het verstopte huuske, 1925
Kool en Rozen, 1929

In deze cyclus van vijf boeken spelen steeds jonge meisjes uit de voorafgaande delen een hoofdrol. De eerste twee delen hebben tot achtergrond het beschermde milieu van de gegoede kringen, waarin zij zelf is opgegroeid, de drie volgende delen spelen in een eenvoudiger milieu. Een steeds weerkerend thema in de laatste delen is de eenzaamheid, die verzacht kan worden door de vreugde in de kleine dingen.
(Uit: Lexicon jeugdliteratuur, 1986)

Korte inhoud:
De dertienjarige Eva van Lowyck voelt zich eenzaam in het grachtenhuis in Amsterdam. Ze heeft geen broertjes en zusjes en haar Moeder is vaak niet thuis. Gelukkig is er Fräulein, die haar gezelschap houdt. Maar dan gaat Fräulein trouwen en gaat terug naar haar vaderland. Eva heeft een slechte gezondheid en moet op doktersadvies naar buiten. Ze mag naar Tante Clara, die op een oud buiten, Old-Eikenburgh, op de Veluwe woont. Eva ziet er erg tegen op, tante is al oud en heeft geen kinderen.
Maar gelukkig zijn er de 5 buurkinderen, die in het grote gezellige huis Onder het Stroodak wonen. Elsa van Arlevoort, de oudste is precies zo oud als Eva, en dan volgt Frits van 12 jaar en Phien, die Jop genoemd wordt, van 11 jaar. Verder zijn er nog twee kleintjes, Edu en Liesbethje. Hun vader is dokter en bezoekt dagelijks, op de fiets of met de dogcart, de zieke mensen in het dorp en ook de mensen die veraf in hutjes op de heide wonen.
Het wordt een heerlijke zomer, er wordt een kabouterfeest gevierd en buiten gekookt en gegeten op een eilandje op het land van Tante Clara, waar ze naartoe moeten dobberen in een oude tobbe.
Na die heerlijke zomer gaat Eva weer terug naar Amsterdam, nadat ze beloofd heeft om de volgende zomer terug te keren.
Als Kerstmis nadert, worden Else en Phien uitgenodigd om de kerstdagen in Amsterdam bij Eva door te brengen. Else wil niet, omdat ze het thuis de gezelligste tijd van het jaar vindt en ze bang is om heimwee te krijgen. Phien gaat wel, ze verheugt zich op de stad en op een bezoek aan Artis. Maar de dag voor Kerstmis verlangt ook zij naar huis en besluit toch om de volgende dag naar huis terug te keren. Nu zijn ze met Kerstmis toch weer allemaal samen thuis en het worden heerlijke, gezellige dagen, vooral omdat grootmoeder, tante Liesbeth en oom Frank er ook zijn. Ze maken met z'n allen een lange wandeling over de besneeuwde heide en 's avonds bij het vuur leest moeder het kerstverhaal voor.
Tijdens de gure, koude winter heeft Vader het erg druk, er zijn heel veel zieken en ook Phien wordt ziek, als zij drijfnat regent, terwijl ze van school naar huis loopt. Wanneer zij aan de beterende hand is, wordt ook Vader ziek. Hij heeft het veel te druk gehad en moet dit nu met een longontsteking bekopen. Het worden spannende dagen, maar gelukkig wordt vader na een paar weken toch beter. Wat een vreugde geeft dat in Onder het Stroodak!
Frits en Else moeten nu hard studeren, want het volgende schooljaar wil Else naar het gymnasium in de stad. Zij wil immers dokter worden en zo de mensen helpen, net als vader.
Als zij in het voorjaar, samen met Frits, toelatingsexamen moet doen in de stad, slaagt ze met vlag en wimpel, het harde studeren wordt beloond! Toch stemt dit haar ook droevig, ze zal het volgend schooljaar nu immers van huis moeten om in de stad te gaan studeren en alleen nog maar in de weekends naar huis gaan.
Maar eerst volgt er nog een lange heerlijke zomer, waarbij ook Eva weer zal komen logeren.

Fragment:
Maar dien middag, toen Phien om half-vijf in regen en storm naar huis liep, vond ze het toch verre van prettig. 't Was zoo'n lange, lange schooldag geweest, zonder het thuiskomen om twaalf uur en in de handwerkles had ze voortdurend zitten babbelen met haar buurmeisje, zoodat ze, na twee keer gewaarschuwd te zijn, straf had gekregen, die ze ná vier moest maken.
En toen ze om half-vijf klaar was, gutste de regen tegen de schoolramen. Nu moest ze nog twintig minuten loopen vóór ze thuis was, twintig minuten tegen den wind in, terwijl de regen haar in 't gezicht sloeg. Ze voelde zich door en door nat worden en ze bedacht opeens, hoe dom het was geweest, dat ze geen cape had meegenomen. Nu liep ze in haar korte blauwe jasje en cheviot-rok en de nattigheid drong door alle kleeren heen. Ach, als Moeder thuis was, zou die er haar wel aan herinnerd hebben een cape mee te nemen en hooge knooplaarzen aan te doen. Voor 't gemak had ze dien ochtend haar lage schoentjes aangetrokken, die met een riempje en één knoop dicht gingen.
Ze probeerde niet in de plassen te loopen; maar er waren er zooveel en waar geen plassen waren, lag modder; bovendien begon het te schemeren. Toen dacht ze: wat doet het er toe, waar ik loop, als ik maar thuiskom. En ze stapte flink door, midden in een breeden plas, zoodat het water opspatte tot boven haar enkels. Met natte voeten, die telkens vastzogen in den modderweg, liep ze moeilijk voort tegen den harde wind; de haren woeien als dunne sprieten achter haar aan en bij de kromming van den weg sloegen ze in haar gezicht en oogen, wat pijn deed. Maar terwijl ze voortsukkelde, dacht ze, hoe ze bij de volgende kromming het huis al zou kunnen zien, nu de boomen zoo kaal waren en dat gaf haar weer moed.
Ach, was Moeder er nu maar! Op andere herfst- en winterdagen wachtte Moeder hen op in den zit, als ze om half-vijf uit school kwamen. Hoe hadden Else en zij 't vorig jaar altijd vlug aangestapt tot de laatste kromming, om te weten of Moeder wel ècht thuis zou zijn, of ze niet misschien naar het dorp was voor visites of huisbezoek. Maar àls ze dan bij de kromming kwamen en de kleine geel-omkapte schemerlamp brandde voor 't raam, dan wisten ze zeker, dat daarachter Moeder rustig zat te lezen, dat de lage stoeltjes voor hen klaar stonden en een warm kopje thee met toast en een gezellig babbelkwartiertje hen wachtte, vóór ze aan de lessen voor den volgenden dag begonnen. En later - als de dagen lengden, smeekte ze: "Toe Moeder, zet tòch om half-vijf de lamp voor 't raam."
- Maar Phien, 't is niets donker meer.
- Ja maar Moeder, 't is zoo prettig te weten, dat U thuis bent.
- Dat kan je toch wel zien, als je binnenkomt.
- Maar dan weten we 't zeven minuten eerder....
Als Moeder thuis was, zou ze haar stellig opwachten in den zit, met Else bij haar en als Phien dan binnenkwam, zou ze zeggen: "Gauw Jop, je natte schoenen uittrekken en let ook eens op je kousen; je toffeltjes heb ik al bij het vuur gezet." En Phien zou naar boven hollen om al haar natte boeltje uit te doen, want de zit zag er zoo gezellig uit met het zacht-gele licht, dat scheen op de chrysanten en cyclamen; en het theewater ruischte zoo zangerig en de toast was zoo smakelijk licht-bruin - om dadelijk in te bijten.
En terwijl Phien zich prettig verdiepte in al die heerlijkheden, vergat ze dat Moeder naar Amsterdam was gegaan en liep ze maar te verlangen, verlángen naar de laatste kromming, waar ze 't vriendelijk schijnsel van den weg af zou zien. En nog wat harder stapte ze met haar lange, sterke beenen door de modder.
Toen kwam ze bij de kromming en dadelijk zag ze 't - en wist ze 't weer: Moeder wàs er niet.
Het huis lag somber en donker onder het druipend-natte stroodak. En opeens voelde Phien, hoe moe ze was geworden van dat harde loopen tegen wind en regen; om haar beenen drongen klam de rokken; aan haar rechterarm, die pijn deed, hing loodzwaar de boekentasch. Een oogenblik dacht ze erover die maar ergens in 't gras neer te leggen; toen hing ze hem over haar linkerarm en langzaam liep ze door, plotseling schreiend van moeheid en teleurstelling.