Sannetje

Een boek voor jongens en meisjes van 14 jaar en ouder

Geschreven door Jan Post
Met tekeningen van Toon van Ham, (1905-1988)
Uitgever A. W. Bruna & Zoon - Utrecht, 1946

Sannetje, het verhaal van een Joods meisje tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Korte inhoud:
Mei 1940. Sannetje Muyselaar wordt door haar vader van school gehaald. Het is Pinkstervakantie en samen zullen zij gaan logeren bij de tantes San en Rebecca in Den Haag. Moeder en haar kleine broertje Bennie zullen thuisblijven in Rotterdam. Sannetje verheugt zich hier erg op en is blij als ze bij de tantes aankomen. Doch die nacht vallen de Duitsers Nederland binnen. Het is oorlog! Tevergeefs proberen Sannetje en haar vader naar huis, naar moeder en Bennie, te gaan. Overal worden ze tegengehouden en hun fietsen worden door de Duitsers afgepakt. Lopend gaan zij verder, doch moeten uiteindelijk terugkeren naar Den Haag. De volgende dag proberen zij het weer, doch worden, in de buurt van den Hoorn, door Duitse soldaten, samen met een groep andere mensen, opgesloten in een paardenstal. De volgende morgen gaan ze weer op weg en komen uiteindelijk langs vele omwegen, door met een legerauto mee te rijden, weer terug in Den Haag bij de tantes.
Dan wordt het dinsdag 14 mei. Rotterdam wordt gebombardeerd. Sannetjes vader vertrekt alleen naar Rotterdam om moeder en Bennie te zoeken. Sannetje moet bij de tantes blijven. Doch die nacht loopt Sannetje weg. Ook zij wil naar moeder en naar Bennie. Met een auto kan ze meerijden en komt zo in de brandende stad. Er is geen doorkomen aan en Sannetje gaat naar Oom Bram en tante Jet in Vreewijk. Daar ontmoet zij haar vader weer, die het vreselijke bericht meebrengt, dat moeder en Bennie waarschijnlijk zijn omgekomen tijdens het bombardement.
Na de capitulatie krijgt vader weer werk als onderwijzer op een school in het westen van Rotterdam. Hij reist heen en weer en Sannetje blijft bij de tantes wonen. Het leven wordt weer wat rustiger voor Sannetje. Totdat vader op een dag ontslagen wordt, omdat hij joods is. Niet lang daarna moeten alle Joden een grote gele ster met het woord "Jood" erop gaan dragen. Sannetje, haar vader en de tantes leven in onzekerheid en spanning. Dan gebeurt er waar zij bang voor waren: Vader wordt midden in de nacht, in zijn kamerjas en op pantoffels, door de Duitsers uit huis gehaald en meegenomen in een overvalwagen. Sannetje zal haar vader nooit meer terugzien.
Als Sannetje naar een vriendinnetje is geweest en thuiskomt, is het huis leeg en blijken ook de tantes opgepakt te zijn. Nu is Sannetje helemaal alleen! Zij gaat naar oom Bram en tante Jet in Rotterdam, die haar bij een niet-Joodse familie in Schiedam onderbrengen. Daar krijgt ze bericht dat de tantes naar Westerbork zijn gebracht.
Sannetje zit lange tijd ondergedoken bij de familie in Schiedam, doch bitter wordt zij niet. Van vader leerde zij niet te haten en hoop en vertrouwen te hebben. Sannetje wil ook niet haten. Ze wil net als vader, vertrouwen op de uiteindelijke overwinning van het goede in de mens. In die stemming wacht Sannetje het einde van de oorlog, die haar zoveel ontnomen heeft.

Fragment uit het boek:
Hier stond Sannetje in het zo bekende Rotterdam, dat in enige uren tijd onherkenbaar veranderd was. Moest ze hier zoeken naar vader, naar moeder en naar Bennie?
- Daar mag je niet heen, - riep een brandweerman haar toe, toen zij tussen het puin door een weg wilde zoeken naar de Coolsingel. De rook prikte haar in de ogen en haar voeten struikelden over de brandweerslangen die overal het water heen voerden om het brandende Rotterdam te blussen.
Neen, de stad kon Sannetje niet door. Overal werd ze tegengehouden. Was het niet door de politie, brandweer of mensen van de luchtbescherming, dan was het door bergen puin, waaruit nog vlammen omhoog schoten en hitte en rook haar terug drongen. De binnenstad, waar zij met vader, moeder en Bennie gewoond had, was niet te bereiken.
- Dan naar oom Bram aan de linker-Maasoever, - besloot Sannetje. Oom Bram was een broer van moeder en woonde in het tuindorp Vreewijk. Maar ook deze weg was niet gemakkelijk. Telkens opnieuw werd ze teruggedreven en moest andere wegen zoeken. Ze kwam langs het museumpark, waar honderden daklozen met wat ze uit hun brandende huizen hadden kunnen redden, bij elkaar zaten.
Maar al die ellende had geen invloed op Sannetje. Zij liep met een ernstig vastberaden gezichtje tussen al die rampzaligen door in de richting van de West-Zeedijk. Plotseling werd haar naam geroepen.
- Sannetje? -
Sannetje keek op en herkende een meisje, dat even als zij, in de eerste klas van de Mulo zat. Loekie Barends. Loekie schoot op haar toe en greep haar wild bij de arm.
- Leven jullie allemaal nog? - vroeg zij met een stem, die oversloeg van de zenuwen en zij ratelde door zonder op antwoord van Sannetje te wachten. - Wij wel. Het huis naast ons kreeg een voltreffer en het onze stortte gedeeltelijk in elkaar. Toen ons huis begon te branden zijn we naar buiten gehold en hebben in een schuilkelder gezeten. -
Loeki had nog veel meer te vertellen, maar Sannetje duwde haar arm van zich af en zei zacht, - Laat me gaan. Ik weet het wel, het is allemaal erg..... - Ze keek Loeki aan met ogen, die heel iets anders zagen dan een schoolvriendinnetje.
Loeki keek haar even verwonderd aan, maar toen zij de uitdrukking in de ogen van Sannetje zag, vroeg of zei ze niets meer. Ze zag leed in de ogen van Sannetje en sinds gisteren wist ze wat leed betekende.
Van de West-Zeedijk over het Vasteland naar de Boompjes was een bijna onbegaanbare weg. Sannetje zag mensen met een zakdoek voor het gezicht, een weg zoeken over het smeulende puin. Ook zij bond haar zakdoek voor mond en neus en aarzelde niet om het voorbeeld te volgen. Links en rechts waren brandweerlieden bezig met blussen. Soms kon ze door de rook geen meter voor zich uitzien en moest zij haar ogen sluiten voor de brandende pijn.
De Schiedamsedijk was één puinhoop, de Leuvehaven één rokende ruïne. In het water van de Leuvehaven lagen halfverbrande schepen, scheef, achter of vóórover in het water gezakt.
Over de brug naar de Boompjes ging nog steeds de stroom Duitse tanks en andere gevechtswagens, waarvan Sannetje onder Den Haag op de Nieuwe weg het begin gezien had.
Kapotgeschoten trams stonden op de hol naar de Maasbrug en de draden van het electrische net hingen met slierten naar beneden. De grote kantoorgebouwen en magazijnen waren door bommen vernietigd en tussen de puinhopen staken gedeelten van geblakerde brandkasten.
Sannetje zag alles, maar beroeren deed het haar niet meer. De vernietiging was te groot, het geweld, dat hier huis gehouden had, te afgrijselijk.
Aan het begin van de Maasbrug lag een stuk zeil over de straat en daar onderuit staken wel twintig paar laarzen.
Lijken, wist Sannetje en ze huiverde niet eens....

Uit het nawoord van de schrijver:
Ik draag dit boekje op aan al die jongeren in de eerste plaats, die door het oorlogsgeweld en op de daarop volgende vervolgingen geleden hebben.
Maar ook aan alle anderen draag ik dit boek op, omdat ik weet, dat het haatgevoel zo vruchtbaar is en zo gemakkelijk grote groepen van een volk beheerst.
Leer als Sannetje, n i e t te haten!
Ik weet, dat het moeilijk, bijna onmogelijk is, hen, die jou leed veroorzaakten, met liefde tegemoet te treden.
Maar het m o e t !
Het moet, als we willen, dat deze oorlog de laatste is geweest.
Het moet, als we er prijs op stellen, dat mensen van een ander ras niet meer vervolgd en vernietigd zullen worden.
Het moet, als we een mens, een goed mens willen zijn.
En wie van jullie jongeren wil niet proberen een goed mens te worden? Een ieder immers?
Ga aan 't werk en laat je niet door het kwade beïnvloeden.
Zorg, dat je de wereld beter achterlaat, dan je haar gevonden hebt.

October 1943.