De Avonturen van Jeroen en zijn vrienden

Omnibus bevattende:

Jeroen en de Zilveren Sleutel, 1946
Jeroen en het Dorp op de Heuvel, 1947
Jeroen en de jacht op de Echo, 1948

Geschreven door Daan Zonderland
Pseudoniem van Daan van der Vat, (1909-1977)
Geïllustreerd door Piet Worm
Uitgever G.W. Breughel - Amsterdam, 1949
Voor België: Mertens en Stappaerts, Borgerhout-Antwerpen

Opdracht: Voor Jeroen van der Vat

In 1964 is het vierde deel van Jeroen verschenen:
Jeroen in Hazevoetsrijk
De Reisavonturen van Jeroen, verschenen in 1968, bevat alle vier de boeken.
Later zijn de boeken herdrukt en uitgegeven als pocket.

Jeroen en de Zilveren Sleutel

Korte inhoud:
Jeroen is van huis weggelopen na een ruzie met zijn boze stiefmoeder. Hij ontmoet de man Pieter en deze geeft hem de Zilveren Sleutel, die voor hem alle deuren zal openen, hem zal brengen waar hij maar wil en iedere goede wens zal vervullen, als hij de Sleutel ter hand neemt en in de naam van Pieter een wens uitspreekt, die niet alleen hemzelf ten goede zal komen. Rogier, een oude man die 300 jaar geleden gestorven is, kan hij altijd te hulp roepen. Rogier woont in een bos op de Maanberg. Als helper krijgt Jeroen de kabouterkoning Hazevoet toegewezen. Pieter woont op een wolk en vertrekt weer. Thuisgekomen zorgt Jeroen ervoor dat zijn stiefmoeder voortaan gehoorzaamt aan zijn vader en niet meer scheldt. Dan vliegt hij met Hazevoet op een bezem naar de Maanberg. Daar ontmoeten zij Kees de Schildpad, die Kees de Kankeraar wordt genoemd. Hij is doof, bijziende en maakt in het geheim gedichten. Als Jeroen met behulp van de Zilveren Sleutel de oude Rogier van zijn zere voet afhelpt, geeft deze hem als dank de Groene Muts, de drager hiervan wordt onzichtbaar, de Ivoren Schelp, kun je alles mee horen wat je wilt horen, en Pluimstaart de Hond, die gedachten kan lezen, loopt met de snelheid van de wind en doet wat je beveelt.


Als Pluimstaart iemand hoort denken, is dit het paard Appelmoes, die zijn meester zoekt die door Malijn de tovenaar in een boom is veranderd. Jeroen geeft het paard vleugels en op zijn rug zittend met Hazevoet en Pluimstaart gaan zij op zoek naar Malijn. Het lukt hun met behulp van de Groene Muts en de Ivoren Schelp hem te vinden. Zij ontfutselen hem de toverspreuk en verlossen zo de meester, koning Boudewijn, van Appelmoes het paard. Als dank krijgt Jeroen de zoon van Appelmoes: Februari het paard. Malijn wordt in een kraai veranderd.
Op de Maanberg ontmoet Jeroen ook Isidoor de Ezel, die vrienden wordt met Kees de Schildpad. Beiden blijken dichter te zijn. Omdat Isidoor slecht loopt, maken de kabouters een roodgelakt wagentje voor hem, waarin ook Jeroen, Hazevoet, Kees en Pluimstaart kunnen zitten. Februari zal het trekken.
Februari vertelt van de heks Tanne, die de dochter van de Graaf, Marjolein, ontvoerd heeft, omdat de roverhoofdman met haar wilde trouwen. Willem de Walvis heeft de bronzen sleutel van de kist waarin het toverboek van Tanne zit. Als Jeroen hem een pannekoek en een stuk lavendelzeep geeft, spuwt hij de sleutel uit en kan Jeroen Marjolijn bevrijden. De Graaf is zo blij, dat Isidoor als beloning een Grijze Hoed krijgt met een gestreept lint, tegen de hoofdpijn. Ze nemen afscheid en rijden weg in hun rode wagen.

Fragment uit het boek:
"Eindelijk alleen!" bromde Kees. "Nu begin ik ons gesprek. Eh -eh, hou jij van hum - hum gedichten?"
"Gedichten?" zei Isidoor peinzend. "Gedichten? Wat zijn dat? Eet je ze? Ik heb ze nooit gehad. Ik lust alleen maar distels en hooi."
"Nee!" bromde Kees. "Je kunt wel horen, dat jij een ezel bent, Isidoor. Gedichten zijn dingen die rijmen, bijvoorbeeld:
Ik ben een schildpad, geheten Kees.
Ik hou van bloemkool, maar niet van vlees.

Hoe vind je dat?"
"Grrrrr!" snurkte Isidoor, die in slaap gevallen was. Kees maakte hem wakker met een harde por. "Word wakker!" bromde hij. "Je bent wel een ezel, maar je bent nooit te oud om te leren; het is je laatste kans. Luister goed. Ik begin het gedicht nog eens.
Ik ben een schildpad, geheten Kees.
Ik hou van bloemkool, maar niet van vlees.
Een kat is een poes en een duif is een tortel.
Ik hou niet van koolraap, maar wel van een wortel."

"Is dat een gedicht?" vroeg Isidoor.
"Ja," zei Kees. "Hoe vind je het?"
"Hum," zei Isidoor. "Ik weet het niet. Het lijkt mij iets, waaraan je moet wennen."
"Dat is waar," zei Kees. "Dat gedicht heb ik zelf gemaakt. Ik ben dichter, moet je weten. Dat weet niemand. Dat is een geheim."
"Kan een ezel ook leren dichten?" vroeg Isidoor.
"Niemand kan leren dichten," bromde Kees. "Daar word je mee geboren. Dat is een gave. Maar je kunt proberen of je haar ook hebt. Maar ik denk het niet. Ik heb nog nooit gehoord van een ezel, die kon dichten. Jij wel?"
"Nee," zei Isidoor nadenkend, "maar je bent nooit te oud om te leren. Hoe moet je het aanleggen om te dichten?"
"Je moet heel diep nadenken over niets. Dan komt het opeens," zei Kees. "Dat heet inspiratie."
"Zeg nog eens een gedicht," vroeg Isidoor. "Dan zal ik het ook eens proberen."
"Goed," zei Kees. "Maar dan moet ik even diep nadenken." En hij begon meteen diep te zuchten met zijn ogen dicht.
"Doet het pijn?" vroeg Isidoor bezorgd.
"Nee!" bromde Kees, "dat niet. Maar een dichter heeft een zwaar leven. Zij zuchten altijd. Dat heet zwaarmoedigheid."

Jeroen en het dorp op de heuvel

Korte inhoud:
Jeroen ontmoet Koning Anna en koopt zijn rijk tussen de heuvels, om er een dorp te stichten voor de dieren. De prijs is Pannetje Boordevol, dat ze vinden in het Kreeftenrijk. Met behulp van de kabouters wordt er een dorp gebouwd voor alle dieren die Jeroen inmiddels ontmoet heeft. Ieder dier mag zijn eigen woning bedenken. Zo woont Alexander Beer in een schip. Hij wordt de burgemeester. Het dorp zal "Alexanderstad" gaan heten. Hein de Haring krijgt een vijver met zout water, en Vijgebuikje de Marmot, woont onder de grond.

Isidoor de Ezel maakt het "Lied van de Hoed", waarmee hij veel succes heeft en alle dieren zingen het mee.
Op een kussen, gekregen van Elfenkoningin Titania en gebracht door 3 kaboutertweelingen: Schroefje en Moertje, Kurkje en Flesje en Haakje en Oogje, vliegen Jeroen, Hazevoet en Pluimstaart naar de Maanberg om de betoverde prins Edmond aan zijn geliefde prinses Hildegonde te helpen.
Als Jeroens ouderlijk huis afbrandt, redt hij zijn vader en zijn broertje en zusjes, die door zijn stiefmoeder in kippen zijn omgetoverd. Koning Hazevoet, laat dan door de bouwmeester kabouters het huis weer opbouwen. Alleen de Haan Hugo, wil niet terug getoverd worden en gaat met Jeroen mee op het kussen terug naar Alexanderstad. Onderweg komt Jeroen bij de man Pieter, die op een wolk woont en boos is op Jeroen omdat hij zijn belofte niet heeft gehouden om zijn familie een jaar lang niet te zien. Pieter vergeeft het Jeroen en laat door de engelen een prachtige sneeuwbui ontstaan en laat Jeroen terugkeren naar Alexanderstad.

Fragment uit het boek:
Jeroen nam de Zilveren Sleutel ter hand en wenste eten voor Simon de Olifant en Vijgebuikje het Marmotje. En terwijl deze twee, ondanks hun droefheid, met grote eetlust begonnen te eten, bakte Hazevoet op verzoek van Jeroen een pannekoek van eikelenmeel en Jeroen zelf vormde een broodje in het zand en veranderde het met de Sleutel in een stuk zeep.
En toen ze hiermee klaar waren, ging Jeroen aan het strand staan en riep:
"Pannekoek, pannekoek.
Het is Willem die ik zoek."

Meteen kwam er een verschrikkelijke deining in het water van de zee en de reusachtige kop van Willem de Walvis verscheen boven het oppervlak. Zijn mond was helemaal dik aan de rechterkant en hij had een grote rode doek om zijn hoofd.
"Hé!" riep hij, "daar heb je goede kennissen. Toevallig kwam ik er juist langs. Ik was op weg naar de tandarts. Wat moeten jullie van mij en gooi eens gauw die pannekoek."
Jeroen wierp hem de pannekoek toe en Willem slikte hem met een pijnlijk gezicht naar binnen.
"Kun je ons zeggen, waar de Kreeftenkoningin woont?" vroeg Jeroen.
"Jawel," antwoordde Willem, "maar wat heb je er voor over?"
"Een stuk lavendelzeep," zei Jeroen.
"Heus?' riep Willem de Walvis en sprong van vruegde bijna helemaal uit het water. "Laat eens zien."
Jeroen hield het stuk zeep omhoog en Willem de Walvis klapte met zijn staart op het water, dat het knalde.
"Kom maar op mijn rug zitten," riep hij, "dan breng ik jullie er naar toe."
Hij kwam vlak langs het strand en Jeroen en Hazevoet klommen op zijn brede rug. Willem draaide zijn kop naar hen toe en zei: "Gooi nu dat stuk zeep in mijn mond." En hij sperde zijn bek open, zover als de rode doek het toeliet. Jeroen gooide het stuk zeep erin en wegglijdend van het strand begon Willem de Walvis zeepbellen te blazen.
Nu konden Jeroen en Hazevoet de bellen van dichtbij zien. Ze waren zo groot als een huis en schitterden en trilden met alle kleuren van de regenboog. Nu en dan spatte er een tegen hun gezicht uit elkaar. Hazevoet begon ze te tellen en toen hij bij zevenduizend vier-honder drie-en-dertig was, hield Willem de Walvis eensklaps op en riep: "Nu zijn jullie recht boven de plek waar jullie zijn moeten. Je hoeft je alleen maar te laten zakken. Goeie reis en tot ziens." Hiij draaide zich om in de lengte en Jeroen en Hazevoet gleden van zijn rug naar beneden.

Jeroen en de jacht op de Echo

Korte inhoud:
Terwijl Jeroen, Hazevoet en Pluimstaart op reis zijn, bouwt Kees de Schildpad een gevangenis. Als Simon de Olifant huilt om zijn Mathilde, worden zijn snikken weerkaatst door de Echo. De Echo is nu de vijand en hij moet de gevangenis in. De Echo is groen, glibberig en hij bromt als je in zijn nabijheid komt. Hij heeft ronde poten en zijn voeten zijn zo groot als pannekoeken, volgens Frederik Baars. De dieren vinden een oude put, waarin de Echo verborgen zit. Onderweg zijn ze Kees de Schildpad kwijtgeraakt en als ze de Echo uit de put naar boven halen, blijkt het Kees de Schildpad te zijn. Bijna was hij verdronken, maar gelukkig wordt hij weer gered en als hij weer beter is wordt er groot feest gevierd in Alexanderstad.

Vijgebuikje de Marmot probeert Australië te bereiken, door dwars door de aarde heen te graven, maar komt weer boven in het dorp. Kees de Schildpad gaat op pelgrimstocht en komt blij en zingend weer terug. Isidoor en Vijgebuikje gaan mensen kijken en worden door een oude boer gevangen genomen, maar gelukkig bevrijd doordat Salomon het Stekelvarken, die het gezien heeft, het aan de dieren komt vertellen.
Op een dag wil Kees de Schildpad een waterval maken en laat zo heel Alexanderstad onder water lopen. Het wordt nu een groot meer, waarin alle huizen zijn verdwenen. De dieren redden zich door op de Houten Piraat, de boot van Alexander Beer weg te varen. Onderweg zien ze een komeet, en dan komen Jeroen, Hazevoet en Pluimstaart weer terug en laat Hazevoet de kabouters nieuwe huizen bouwen en wel in boten op het water. Het worden precies dezelfde huizen en in dezelfde straat als in hun oude dorp, maar dan op boten. Alle dieren krijgen nu een matrozen-baret op en Alexander Beer wordt Admiraal. Tot slot zingen alle dieren het refrein van het Lied van de Hoed:
Dus voor die hoed alleluja
Of desgewenst, hoera, hoera,
Dus voor die hoed alleluja
Of anders gloria!
Ia, Ia, of anders gloria!

Fragment uit het boek:
In de lucht hoog boven het meer zweefde een glanzend hemellichaam, gevolgd door een lange, vurige staart.
"Oooooooh!" riepen de vrienden aan boord van de Houten Piraat, alsof het vuurwerk was.
Maar Salomon het Stekelvarken, die alles van kometen afwist, zei: "Maken jullie je toch niet zo druk over zo'n slokop met een staart. Er is niets bijzonders aan. Ik zal hem wel eens voor je roepen."
En hij piepte luid:
"Kom eten, Komeet!
De pap staat gereed,
De ham hangt te roken,
De soep staat te koken,
De melk is al heet,
Kom eten, Komeet!"

En daar kwam zowaar de komeet met duizelingwekkende vaart naar beneden vliegen. De sterren rinkelden van schrik en de staart van de komeet maakte een geluid als van een gierende storm.
"Daar komt hij al." riep Salomon het Stekelvarken. "Maakt plaats, maakt plaats!"
De vrienden aan dek stoven uiteen en daar suisde de komeet op het schip aan en daalde neer op de rand van de verschansing. Tegelijkertijd gleed het grootste gedeelte van zijn vurige staart luid sissend in het meer en wolken stoom gleden over het wateroppervlak.
Alexander de Beer en zijn vrienden kwamen aarzelend naderbij om hun gast te bekijken. Het was een raar wezen dat bestond uit twee ronde ballen, één bij wijze van hoofd en één bij wijze van romp. In het grote ronde hoofd straalden twee grote blauwe ogen van tevredenheid en een brede mond vol gouden tanden strekte zich uit van oor tot oor. En op het hele glimmende hoofd was niet één haartje te bekennen. Van achteren droeg hij twee gouden vleugels en aan weerszijden staken uit de bolronde romp twee armen, waarvan de rechter eindigde in een gouden vork en de linker in een gouden lepel. Benen had de komeet niet, althans er was niets van te zien.
"Heb jij helemaal geen benen?" vroeg Vijgebuikje, die zijn ogen niet kon geloven.
"Nee," zei de komeet. "Ik heb geen haren en geen benen. Ik heb alleen maar honger. Wie heeft me te eten geroepen?"
"Ik," riep Salomon het Stekelvarken.
"Wat wil je hebben?" vroeg Alexander Beer gastvrij.
"Een paar bordjes pap is voldoende," antwoordde de komeet vriendelijk, terwijl hij tevreden met zijn gouden lepel over zijn gouden vork wreef.