Bouke de Hardrijder

Geschreven door H. Bruining
Geïllustreerd door J. G. Kesler, (1873-1938)
Uitgever Gebr. Kluitman - Alkmaar
Tweede druk, 1927
Leeftijd 8-12 jaar

Voor het eerst verschenen in 1913 als "Boucke, de Hardrijder"

Korte inhoud:
In de Kerstvakantie komt Frits, die in Gelderland woont, logeren bij zijn neef Piet Wade in Friesland. Hij wordt van de trein gehaald door Piet en Bouke, die als knecht werkzaam is op de boerderij van Piets vader.
Het vriest dat het kraakt en de jongens verheugen zich al op een tocht op de schaats. Bouke is een hardrijder en heeft zojuist de vorige week een prijs gewonnen. De volgende dag zal er weer in de stad, Dokkum, een hardrijderij gehouden worden, waar Bouke zich voor heeft ingeschreven.
's Morgens in alle vroegte gaan Piet en Frits er op de schaats heen. Frits heeft een paar schaatsen van Bouke geleend, waar hij maar wat trots op is. Het is prachtig weer en langs de baan wapperen de vlaggen en staan er drommen mensen. Ook Heit en Mem Veldinga, Bouke's ouders, en meneer en mevrouw Noorda, de grootouders van Piet, zijn onder de toeschouwers.
Telkens moeten er 2 rijders tegen elkaar rijden, waarvan de winnaar door mag naar de volgende ronde. Tot grote vreugde van Piet en Frits is Bouke de allersnelste en wint de eerste prijs. Hij krijgt 100 gulden, waarmee hij heel blij is.
De volgende dag wil Bouke graag naar zijn ouders gaan, die in een klein dorpje, Driesum, wonen. Hij zal er op de schaats heen gaan en Piet en Frits mogen mee.
Het werd een mooie tocht van ruim een uur door de weilanden. Door Mem en Heit werden ze ontvangen met dikke plakken roggebrood met kaas. Toen ze nog even in de stal naar de koeien keken, was er 1 plaats leeg. Juist de vorige week was er een koe gestorven, maar Heit vertelde dat hij de volgende week weer een nieuwe koe zou kopen.
Op de terugweg hoorden ze plotseling geschreeuw en daar op een tochtsloot was een jongen door het ijs gezakt. Met behulp van een ladder wist Bouke de jongen onder het ijs vandaan te grijpen en snel werd hij een boerderij binnengebracht.
Gelukkig hoorden ze de volgende dag, dat het goed was afgelopen en de jongen in leven bleef. Van vader hoorden de jongens dat Bouke zijn gewonnen geldprijzen aan zijn vader heeft gegeven, zodat deze een nieuwe koe kon kopen. Daar zijn ze zo van onder de indruk, dat ze samen voor een dubbeltje sigaren kopen in de stad, om aan Bouke te geven.
Dan gaat het sneeuwen, er valt een dik pak. De jongens vermaken zich met sleetje rijden, houden een sneeuwballengevecht en mogen met de buurman een ritje in de arreslee (belslee) maken.
Oudejaarsavond brengen ze bij grootvader en grootmoeder Noorda door, waar ze Het Klok en Hamerspel spelen. Grootvader vertelt nog een verhaal van vroeger en ze zingen samen Oudejaarsliederen.
Op Nieuwjaarsdag gaat het dooien, het is grauw en mistig. Frits gaat weer naar huis. Vader en Piet brengen hem weg tot Leeuwarden.
Enige dagen later wordt er een pakket voor Bouke bezorgd, geadresseerd aan: "Bouke den Hardrijder". Er zit een pelsmuts in voor Bouke. Een geschenk uit de spaarpot van Frits.

Fragment uit het boek:
De menschenmassa op de gracht zette zich weer in beweging. Zwaaiend en zwierend, rijdend en glijdend, pratend en lachend ging het de banen weer rond. De muziek speelde er lustig op los.
Grootvader en grootmoeder waren in de tent gebleven, waar meneer en mevrouw Wade hen nu gezelschap hielden. Natuurlijk werden de kansen van Bouke druk door de familie besproken. De neven waren bij hun rondrijden ook weer tegenover de tent gekomen. Grootvader zag hen en wenkte.
"Zeg, willen jullie ook nog een kop chocola?"
Of ze 't wilden! En het duurde niet lang, of de dampende melk stond voor hen.
"Warm, hè?" vroeg Piet, toen hij er de lippen aan zette.
"Lekker!" zei Frits.
"Ja..... Als we den kop maar leeg hebben vóór Bouke moet rijden.
"Dat duurt nog een poos, verzekerde zijn vader, "de baan moet eerst geveegd worden."
Zoo was het. Er lag een weinig slijt op de baan, het witte ijsstof, dat er door de schaatsen was afgeslepen. Dit moest verwijderd worden. Met kleine glijpasjes gingen de baanvegers vooruit en zwaaiden den bezem over het ijs, dat onder hun bewerking als een spiegel werd. Toen de arbeid geëindigd was, liet de trom zich weer hooren.
Op de cijferborden las men 50 en 12.
Een haag van menschen stond om de kampplaats geschaard. Geen rijder of rijdster bewoog zich langs de bijbanen. Zelfs de schutters staakten den rondgang en rekten de halzen, om ook een kijkje te nemen. Op den wal en de brug was al evenveel belangstelling: nu moesten de twee snelste rijders tegen elkaar kampen! Allen werden bezig gehouden met de vraag: wie zal 't winnen? De meesten verwachtten, dat no. 12 de zege zou behalen, maar velen wenschten, dat no. 50 de overwinnaar mocht zijn: Bouke was al meer en meer de gunsteling van het publiek geworden, ten minste van de in- en omwoners der stad.
Opnieuw roffelde de trom en de hardrijders plaatsten zich op de streek.
Daar stond Bouke in zijn zwart tricot. Zijn slank, gespierd lichaam toonde vlugheid en kracht; het lachje om den mond scheen te zeggen: "'t is vergeefsche moeite!" maar de plooi in 't voorhoofd vertelde: "ik zal 't probeeren!" Kalm stond hij nevens zijn tegenstander, die onrustiger scheen dan bij alle vorige ritten.
De kampioenen zagen elkander scherp aan, letten op elkaars bewegingen. Goed te beginnen beteekende heel wat, want de een gaf den ander geen stroobreed toe.
De trom roffelde en roffelde.
Eindelijk - daar wierpen ze tegelijk het bovenlijf naar voren, de beenen kwamen in beweging en - "marsch!" riep de foartsizzer.
Daar gingen ze in vliegende vaart, armen en beenen in gelijkmatige beweging.......

Oude Wytske

Door H. Bruining
Geïllustreerd door B. Reith, (1894-1974)
Uitgeversmaatschappij E. J. Bosch Jbzn. – Baarn, 1920
Stamperiusbibliotheek

Korte inhoud:
Het is een strenge winter. Oude Wytske Dadema staat met haar kraam op het ijs, om wat te verdienen. Haar buurjongens Jetse en Jurjen hebben haar geholpen met de opbouw van de kraam. Zij zijn de zonen van het arme gezin Haaks, dat naast Wytske woont. Vader heeft geen werk en probeert een centje te verdienen met baanvegen. Oude Wytske, die nog geen 60 jaar is, helpt het gezin zoveel ze kan, door een mand turf te brengen of wat aardappels. Tijdens een storm waait de kraam kapot en bezeert Wytske haar been, als zij de kraam wil vasthouden en er onder terecht komt. Kissie, de Javaanse bediende van de dokter, die juist voorbij schaatste, draagt Wytske van het ijs. Dokter Deinuma, die vroeger in de Oost werkzaam was, bezoekt haar thuis en Wytske vertelt hem van haar broer Cornelis, die 28 jaar geleden ook naar Indië vertrokken was en waarvan ze nooit meer iets gehoord heeft. De dokter kent hem echter niet.
Er zal een hardrijderij, voor jongens tot 12 jaar, op de vaart gehouden worden. Jurjen zal meedoen en Jetse zal met de kraam op het ijs staan om nog iets te verdienen voor Wytske. Kissie had ook mee willen doen, doch zijn schaatsen zijn verdwenen toen hij ze verstopt had onder een boom, om oude Wytske met haar gewonde been van het ijs te dragen. Vader Haaks verkoopt lijsten waarop de deelnemers van de wedstrijd staan en verdient zo weer iets voor zijn gezin.
Jan Rabbers, een gemene jongen, die met iedereen ruzie zoekt en vaak achterbakse streken heeft, heeft zich ook voor de wedstrijd ingeschreven. Hij heeft gelogen over zijn leeftijd, hij is immers ouder. Ook een nieuwe inwoner van het dorp doet mee: Tjebbe, een jongen waarvan niemand weet hoe hard hij kan rijden. Jan Rabbers loot de eerste rit tegen Jurjen Haaks, die heel goed kan rijden. Jan probeert Jurjen om te kopen met een konijn, dan moet Jurjen hem laten winnen, doch Jurjen wijst dit boos af.
Jan komt aan de start met zwart geverfde schaatsen. De eerste rit wint Jurjen met gemak, doch tijdens de tweede rit valt hij hard op het ijs en is zijn rechter schaats is kapot. De beslissende derde rit kan hij nu niet meer rijden en zo wint Jan Rabbers. Mensen langs de vaart zeggen dat Jan een bedrieger is, omdat hij ouder dan 12 jaar is. De veldwachter kijkt dit na op het stadhuis en het blijkt inderdaad dat hij te oud is. Nu mag Jan niet meer meedoen en wint Tjebbe de wedstrijd. Hij krijgt de prijs, een zilveren horloge, dat Jurjen zo graag voor zijn vader gewonnen zou hebben.
Als Jetse de volgende dag weer met de kraam op het ijs staat, komt Jan Rabbers langs en steelt een sinasappel. Kissie ziet dit gebeuren en dwingt Jan de sinasappel terug te geven. Dan bekijkt Kissie de zwartgeverfde schaatsen van Jan nauwkeuriger en ontdekt dat het zijn gestolen schaatsen zijn. Zijn initialen C. V. zijn er ingekrast! Jan wordt nu door een agent mee naar het bureau genomen en opgesloten.
Er valt nu veel sneeuw en er is een harde wind, het schaatsenrijden gaat haast niet meer. Wytske wordt van eten voorzien door goede mensen. 's Avonds brengt zij een deel hiervan aan haar buren, die, omdat vader nu niets meer verdient, het heel zwaar hebben. De moeder van Jan Rabbers ziet dit en vertelt het verontwaardigd aan de dokter, die nu Wytske een bezoek brengt om te vragen of dit waar is. Wytske vertelt hem nu over het arme gezin Haaks. De volgende dag worden er bij Haaks aardappelen, vlees en turf bezorgd. Ook krijgt vader, die timmerman is, de opdracht om een boekenkist voor de dokter te gaan maken. Wat zijn ze nu blij in het arme gezin!
De dokter vertelt Wytske dat zijn bediende Kissie eigenlijk geen Kissie heet, doch Keesje. Op haar beurt vertelt Wytske dat zij geen Dadema heet, de naam van haar moeder, doch Veerland. Nu springt de dokter verrast op: Veerland! , zo heette immers zijn vroegere bediende in de Oost, die verdronken is tijdens een overstroming, toen hij probeerde vrouw en kind te redden. De vrouw verdronk ook, doch het kind werd gered en dat is nu de nieuwe bediende van de dokter: Kissie, die dus eigenlijk Cornelis Veerland heet, de initialen C. V. op de schaatsen, en de zoon is van Wytskes broer!
Wat is Wytske nu gelukkig! Na de strenge winter gaat Kissie, of Keesje, bij zijn tante Wytske wonen en vertrekt de dokter naar de stad. Hij neemt echter Jetse Haaks met zich mee.
15 Jaar later woont Jetse, als dokter in het doktershuis. Jurjen is architect geworden, Jan Rabbers heeft zijn leven gebeterd en is een brave huisvader geworden. Kissie is koek- en banketbakker geworden en woont met vrouw en kinderen in het oude huis van Wytske en Wytske zelf, ze is nu 73 jaar, woont tevreden bij haar neef en nicht en wordt geacht door iedereen die haar kent.

Fragmenten uit het boek:
Jurjen nam de schaatsen en ging naar het Westerdiep, om voor den wedstrijd te loten. Met lichten tred liep hij naar den vonder van de Noordergracht, waar hij de schaatsen zou aanbinden. Hij zag met welgevallen naar zijn "ijzeren vleugels". Ze waren wel wat groot, maar niets tè groot. Wat kon hij er best op voortkomen! En wat waren ze nog flink, al waren ze oud! Vader had ze gisteravond geïnspecteerd. Hak- en toonleeren waren puik, evenals de touwen. De houten waren gaaf en de ijzers scherp.
De jongens zeiden allemaal, dat hij den prijs zou winnen. Nou, hij hoopte 't, en hij geloofde 't ook wel. En Jetse! Wat zou die blij zijn, als 't gebeurde! Jurjen wist wel waarom.....
Hij was bij de vonder aangekomen en had al spoedig de schaatsen aan de voeten. Met flinken slag zette hij koers naar 't Westerdiep. Toen hij in de verte de vlaggen zag, lachte hij witjes.
Zoodra hij de versierde ijsbaan genaderd was en de jongens, die bij de ijstent stonden om daar straks te loten, hem gewaar werden, riepen ze: "Daar komt Jurjen! Daar komt de prijswinner!" Handen en mutsen gingen omhoog en luide klonk het: "Hip-hip-hoera voorJurjen!"

Alle mededingers hadden nu een beurt gehad en er werd een korte pauze gehouden. De rijders en rijdsters zwaaiden en zwierden weer langs de banen, onder de vroolijke deuntjes der muziek, of gingen in de tent, om een versnapering, tot de bel hen weer naar het kampperk riep. De tweede rit zou beginnen, want geen kampioen was afgereden, vóór hij tweemaal verloren had.De toeschouwers waren vol belangstelling. Er kwamen evenwel geen verrassingen: zij, die bij den eersten rit gewonnen hadden, wonnen ook nu. Agentje versloeg opnieuw Kees, maar met moeite; de geelmuts won weer van Klaas Kooiman met een grooter verschil dan den eersten keer. 't Liep alles vlug van stapel en de beurt kwam weer aan Jan en Jurjen.
't Ging als bij den eersten rit. Jurjen deed een paar flinke slagen en liet Jan ver achter zich. Bedaard wou hij nu verder rijden. Maar plotseling begon de streek onvast te worden. 't Was, of zijn rechter schaats niet meer glijden wou; hij schampte, scharrelde, dreigde te vallen..... en ja, 't duurde maar even, of hij lag languit op de baan.....
Jan Rabbers schoot hem voorbij. Toen Jurjen dat zag, sprong hij overeind, om door een paar krachtige slagen nog 't eerst over de eindstreep te gaan; doch bij de eerste poging daartoe viel hij opnieuw en nu met zwaren plof. De rechterschaats stoof in stukken over de baan.
"De schaats kapot! Da's jammer!" klonk het van alle kanten en Jurjens vrienden riepen wel het luidst. Ze waren erg teleurgesteld, dat Jurjen verloren had, want nu was die Jan Rabbers nog niet afgereden! Gelukkig dat de beslissende rit nog komen moest; dan zou Jurjen dien bedrieger het anders laten zien.
"Hij kan mijn schaatsen wel gebruiken," zei Kees en bond ze al dadelijk los. Zoo dachten de jongelui in het eerst meer aan den verloren rit dan aan den gevallen rijder; doch toen ze zagen, dat deze met moeite overeind ging en meneer Post hem onder den arm nam, om hem naar de tent te brengen, begrepen ze, dat de val harder was aangekomen, dan ze vermoed hadden. Ze haastten zich naar de tent, maar konden niet meer bij hun vriend komen, zooveel menschen stonden er. Ze hoorden hen zeggen, dat Jurjen hoofd en knieën erg bezeerd had, en dat een juffrouw bezig was, de wonden af te wasschen en met zwachtels te omwinden.
Na een poos kwam er beweging onder de menschen, die in de tent waren; ze gingen opzij en Jurjen kwam, leunende op den arm van zijn vader, naar buiten. Hij had een doek om het hoofd en zag heel bleek. Kees begreep, dat het niet noodig was, hem de schaatsen aan te bieden. De vrienden vergezelden hem tot aan het einde van het Westerdiep en wilden hem helpen bij den vonder op te komen, want, hoe zijn vader hem ook ondersteunde, het klimmen viel Jurjen heel moeilijk. Maar van den wal werden tal van handen toegestoken, die hem zachtjes omhoog tilden.
Op vaders arm steunend ging Jurjen heen; voetje voor voetje over oneffen keien. De jongens op de ijsbaan riepen hem een groet na.
Daar luidde weer de bel. Jurjen hoorde 't. Hij had moeite om niet in schreien uit te barsten. Hij begreep nu eerst recht, dat hij niet meer aan den wedstrijd zou meedoen en een ander het zilveren horloge zou krijgen, dat hij zeker had zullen winnen. Hij had met Jetse overlegd, om het aan Vader en Moeder te geven, dan zouden die het kunnen verkoopen voor eten, voor....
Jurjen kon een hevigen snik niet inhouden.