ILJA, de kleine Ganzenridder
De wijde wereld in

Door H. Wolffenbuttel - van Rooyen (1901-1993)
Met plaatjes van Frans van Noorden (1887-1961)
Gedrukt bij de firma H. Tulp - Zwolle
Uitgeverij De Fontein - Utrecht, 1948

Deze serie bestaat uit drie boeken:
Deel I - De wijde wereld in, 1948
Deel II - Met list en dapperheid, 1949
Deel III - De kleinzoon van de keizer, 1951

In 1958 is er een bewerking, van deze drie boeken samen, verschenen onder de titel Ilja, de kleine Ganzenridder.

Daar was er eens, 't is lang gelee
en in een heel ver land,
een jongen, nauwelijks tien jaar oud
maar helder van verstand.
Zijn ogen waren glanzend zwart
en kersrood was zijn mond,
en rond zijn wang, en rond zijn kin
waarin een kuiltje stond.
Zijn moeder zei - en zuchtte blij:
Geen jongen is zo flink als hij!

Korte inhoud:
In dit eerste deel woont de tienjarige Ilja bij zijn moeder, een arme wasvrouw, als plotseling haar man terugkomt van een tienjarige zeereis met "het Meeuwenschip". Het is een wrede man, die in de loop van de reis één oog en één halve voet is kwijtgeraakt. Hij is onderkapitein geworden en heeft van de keizer de opdracht meegekregen om zijn kleinzoon te gaan zoeken, die tien jaar geleden te vondeling is gelegd.
Voordat de man echter thuiskomt, vertelt Ilja's moeder dat zij niet zijn èchte moeder is, doch hem tien jaar geleden gevonden heeft in een korenveld. Hij was toen gekleed in een manteltje van zwanendons en zag er uit als een ridder. Omdat de vrouw echter arm was, mocht hij geen zwanenridder genoemd worden, doch werd hij door de dorpsbewoners spottend "de Ganzenridder" genoemd. Zijn pleegmoeder gaf hem echter wel een riddernaam: Ilja.
Omdat de onderkapitein niet van Ilja's bestaan op de hoogte is en Ilja en zijn moeder erg bang voor hem zijn, besluit Ilja om de wijde wereld in te gaan. Zijn moeder geeft hem een wondersteen mee, die hij om zijn nek hangt. Deze zal hem de juiste weg wijzen, indien hij over de steen wrijft, en vraagt:
"Wondersteentje, doe je dat?
Wijs je me het goede pad?"

Ilja beleeft op zijn reis allerlei avonturen. Hij komt bij een gouden huisje waar een heel mooi meisje woont, dat bewaakt wordt door Bibamboer, de tovenaarsknecht. Zij geeft hem prachtige ridderkleren, zodat hij er als een èchte ridder uitziet. Hij vlucht als de boze tovenaar er aankomt. Later wordt hij door dieven beroofd van zijn wondersteen en zijn ridderkleding. Gelukkig geeft de blauwe vlinderfee hem zijn eigen vertrouwde kleren weer terug.
Inmiddels is de onderkapitein naar Ilja op zoek gegaan. Hij is niet boos op hem en wil hem terug hebben. Hij vermoedt dat Ilja wel eens degene is die hij in opdracht van de keizer moet zoeken. Doch zij lopen elkaar telkens mis.
Dit deel eindigt als Ilja opgesloten wordt in een oud schuurtje door een wasvrouw, die hem wil uitleveren aan de boze tovenaar en die denkt daarvoor een beloning te ontvangen.

Neen, 't is genoeg gelezen,
Je hebt een kleur als vuur
en zulke dikke boeken,
die worden véél te duur!
Hoe 't Ilja verder zal vergaan,
Komt in het tweede boek te staan.

Fragment uit het boek:
Toen vertelde de blauwe vlinderfee: "De tovenaar ging gewoon het huisje binnen. Een ogenblik later hoorde ik Bibamboer naar buiten vluchten. De tovenaar kwam hem achterna. Hij sloeg hem met zijn stok op zijn vierkante rug. De vonken spatten er uit, zo geducht kwam dat aan. Bibamboer jammerde luid: "Ik kon het niet helpen, ik kon het niet helpen!" Maar de tovenaar riep boos: "Mijn blauwe vlinder, mijn blauwe vlinder! Honderd jaar heb ik uit moeten kijken eer ik die had gevangen en zo'n dwaze knecht laat haar weg vliegen door een raampje" "Au, au, heer, dat deed ik niet," huilde de knecht. "Dat deed Ilja, de kleine ganzenridder."
"Ooo, wat zei de tovenaar van mij?"vroeg Ilja.
De vlinderfee sidderde. Haar doorschijnende vleugeltjes, haar prachtige haar, de wijde plooien en de sierlijke val van haar kleed, alles trilde en deed denken aan een bloem, die door de wind bewogen werd.
"Arme Ilja," fluisterde ze droevig. "Hij zei, dat hij erop uit zou gaan om jou te zoeken. En dat hij je mee zou nemen naar zijn betoverd eiland, zodra hij je te pakken had gekregen."
Vast zou Ilja niet zo geschrokken zijn van die woorden, als hij de vlinderfee niet zo beangstigend had zien sidderen.
"Zijn betoverd eiland?" vroeg hij met trillende lippen. "Wat - wat is dat? Daar wil ik niet heen. O lieve fee, ik ben bang. Hoe kan het, dat u mij zo maar hebt gevonden? Als de tovenaar mij nu ook eens vindt?"
"Daar was ik ook zo bang voor, Iljalief," bekende de vlinderfee. "Daarom vloog ik een nacht lang om jou te zoeken. Ik wilde je waarschuwen."
Ilja barstte in snikken uit.
"Ik weet niet, waar ik naar toe moet", schreide hij. "Kleren heb ik niet meer. Mijn wondersteen hebben ze van mij afgepakt. O, ik wou, dat ik bij mijn moeder was." Met zijn hoofd in het mos gedoken, ging hij liggen schreien: "Moedertje, waarom kon ik niet bij u blijven? O, wat moet ik nu beginnen!"

ILJA de kleine Ganzenridder

Bewerking van de 3 van 1948 - 1951 verschenen delen:
De wijde wereld in
Met list en dapperheid
De kleinzoon van de keizer

Geschreven door Wolffenbuttel - van Rooyen, (1901-1993)
Met plaatjes van Frans van Noorden, (1887-1961)
Uitgegeven in 1958 door Uitgeverij De Fontein - Utrecht.
Drukker H. Tulp - Zwolle

Korte inhoud van het vervolg op bovenstaand eerste deel, De wijde wereld in:
Ilja wordt in een schuurtje gevangen gehouden door een wasvrouw, om uitgeleverd te worden aan de boze tovenaar. Haar man laat Ilja vrij en met hulp van de blauwe vlinderfee komt hij bij het huisje van Saskewietsa, een klein meisje, dat samen met haar moeder woont. Haar grote broer Bertram is als matroos weggevaren op het Meeuwenschip. Ilja rijdt, verborgen in een wasmand met de vrachtwagen mee naar de keizersstad. Saskewietsa's moeder heeft, "Aan de onderkapitein van het Meeuwenschip", op het adres geschreven. Onderweg komen ze een man op een paard tegen, die om eten vraagt. Hij leest het adres op de wasmand en roept: "Dat ben ik, ik ben de onderkapitein van het Meeuwenschip!" Zo wordt Ilja herenigd met zijn pleegvader.
Samen gaan ze op weg naar de keizer, doch de tovenaar achtervolgt hen en hij neemt Ilja, zwevend op zijn mantel, mee naar een betoverd eiland. Zijn pleegvader gaat alleen op weg naar de keizer om te vertellen dat Ilja zijn kleinzoon is. De tovenaar is naar vrouw Mareemoetsa gegaan en heeft haar zoontje, Errebrem, omgetoverd in een prins. Hij brengt hem naar het paleis en vertelt de keizer dat dit zijn kelinzoon is. De keizer gelooft hem. Doch Errebrem is zwak en ziekelijk, zodat het volk mort om deze zwakke prins en als hij gekroond moet worden, willen de klokken niet luiden.
Van matroos Bertram hoort de onderkapitein, dat Ilja op een eiland gevangen wordt gehouden. Per boot roeit hij er naar toe en, met hulp van de vlinderfee en moeder de gans, neemt hij Ilja mee terug. De tovenaar is verslagen en laat het eiland in de golven verdwijnen.
Aan het paleis gekomen, wordt Ilja in dienst genomen om in de keuken te gaan werken. Er gebeuren nu wondere dingen, waardoor blijkt dat Ilja de Ganzenridder, eigenlijk een Zwanenridder is. De ganzen spreken, de zwanen zingen, klokken luiden en beelden spreken. De onderkapitein bezoekt de keizer en verklaart dat Ilja de zijn èchte kleinzoon is. De keizer laat Ilja bij zich komen en herkent hem aan een gouden moedervlek op zijn schouder. De betoverde prins Errebrem is intussen ontwaakt en is weer veranderd in een gewone boerenjongen. De macht van de tovenaar is gebroken!
Ilja wordt nu tot troonopvolger gekroond. Er volgt een groot feest, waarbij ook moeder Brigitta, Saskewietsa, Bertram, vrouw Mareemoetsa en Errebrem aanwezig zijn.

Straks rijdt hij door de straten, Ilja de keizerszoon
Hoor, hoe de klokken beieren met vreugde in hun toon!
En in het gonzen, bonzen van hun bronzen taal
Bimbamt langs stad en land het eind van ons verhaal.

De Wonderlijke Reis van Leloe Swalijs

Door H. Wolffenbuttel - van Rooyen, (1901-1993)
Met plaatjes van Frans van Noorden, (1887-1961)
Uitgever Het Spectrum - Utrecht, 1943

Andere boeken over Leloe Swalijs:
Leloe is thuis in 't nieuwe huis, 1943
Over Leloe en Abeldijn, het levend sprekend blind konijn, 1946
Leloe doet aan een wedstrijd mee zal zij het winnen ja of nee?, 1947

In een heel ver land stond er toen
een huisje klein.
Daar moeten we voor
dit verhaal nu zijn.
Daar woonde moeder,
met Leloetje Swalijs,
en grootmoe, en vader -
maar die was op reis!

Korte inhoud:
Leloe Swalijs, woont alleen met moeder en grootmoeder in een klein huisje in het bos. Vader is op reis en Leloetje wacht iedere dag op zijn terugkomst.
Op een dag wordt er op de deur geklopt en er staat een grote zwarte man, die een brief van vader brengt. Daarin staat dat vader werk als houthakker gevonden heeft en dat hij van woning geruild heeft met de zwarte man. Nu moeten ze op reis gaan naar vader toe. Leloe neemt de sprekende papegaai van de buurman, mee op reis.
Onderweg kopen ze op een dierenmarkt een waakhond, die ze Kana noemen. 's Nachts slapen ze in het bos en grootmoeder vertelt dan spannende verhalen bij het kampvuur. Na 3 dagen rijden ontmoeten zij een oud vrouwtje, wiens etensnap gestolen is. Zij beloven onderweg naar de dief te zoeken. Kana, de hond, is al snel de dief op het spoor en bijt hem in zijn been. De dief geeft nu snel het napje af en Leloe brengt het naar het vrouwtje terug. Het vrouwtje is erg blij, want het is een tovernap, die al het eten wat je maar wilt, in het napje kan toveren. Als dank krijgt Leloe een heel bizonder poppenmanteltje. Het blijkt een wensmanteltje te zijn, dat al Leloe's wensen zal vervullen.
Dat komt op de verdere reis goed van pas, als Kana en later ook Lorre verdwenen zijn en Leloe hun terugvindt door het wensmanteltje. Ook wordt zij opgesloten door een lelijke oude man, doch gelukkig vinden moeder en Kana haar en nemen haar weer mee. Het wensmanteltje laten ze achter.
Dan komen zij een man tegen, die de vader van Leloe kent en ze de goede weg wijst. Ze moeten door een smalle holle weg rijden en daarom ruilen ze van wagen met de man, die een kleine smalle wagen heeft. Zo komen ze tenslotte bij vader aan, die erg blij is en ze snel meeneemt naar hun nieuwe huis.

Fragment uit het boek:
Het oude vrouwtje zuchtte vermoeid na haar lange verhaal.
"U hebt nu toch maar fijn de nap," zei Leloe.
"Ja, ja, dat is zo," antwoordde het vrouwtje. "Ik moet alleen altijd erg oppassen, dat hij niet gestolen wordt. Want er komen niet altijd goede mensen langs, die hem weer bij mij terug willen brengen. En wat zal ik nu voor jou eens in mijn napje laten komen? Een lekkere vruchtenkoek?"
"O neen, neen." Leloe durfde toch niets aan te nemen van dit vreemde vrouwtje. "Ik moet weer terug naar mijn moeder," zei ze. "Die zal wel ongerust zijn over me."
"Woef, woef," deed Kana. Hij was het met Leloe eens.
"Maar ik laat je zo niet gaan," zei het vrouwtje. "Ik wil je toch wat geven." Haar kleine, schrale stemmetje sloeg haast over, zó drong ze aan. "Kijk maar eens rond en zeg gerust, wat je graag van me hebben wil. Mijn poes soms? Zij heet Mina en ze kan wijzer praten dan een mens."
"Ik heb al een papegaai die praten kan op de huifkar," vertelde Leloe.
"Miauw, ik wil niet met een pratende papegaai op één kar zitten," zei de poes nu boos.
"Wil je dan niet wat anders hebben?" vroeg het vrouwtje. "Mijn kraaien kan ik niet missen. Dat zijn mijn boodschappenjongens. Wat doe ik, oude vrouw, zonder die."
"Kra, kra, wij willen niet met een bijthond op een kar zitten," riepen de kraaien nijdig.
"O, o, zal ik je dan soms mijn speldenkussen geven?" vroeg het vrouwtje. "Maar wees er voorzichtig mee, want er zitten grote spelden in."
"Ik mag van mijn moeder niet met spelden spelen," zei Leloe verlegen. Ze keek nu zelf de kamer eens rond. En toen zag ze iets, dat ze werkelijk graag hebben wou. Een alleraardigst klein poppenmanteltje lag daar in de vensterbank. Zo'n mooi manteltje had ze nog nooit gezien. Het was helemaal geborduurd en er zaten vergulde knoopjes aan.
"Mag ik dat hebben?" vroeg ze.
"Miauw, goed gekozen," riep de poes.
"Kra, kra, kra, niet zo mis," krasten de kraaien.
"Je bent een verstandig klein meisje," zei het vrouwtje. Ze vouwde het manteltje in elkaar en gaf het aan Leloe. "Wees er maar zuinig op," zei ze. "Het is een héél bizonder manteltje."
Toen werd er opeens op de buitendeur geklopt en Kana begon hevig te blaffen.....