Van Hollandse jongens in de Duitse tijd

Geschreven door Aart Romijn
Geïllustreerd door W.G. van de Hulst jr.
Uitgever Bosch & Keunig N.V. - Baarn, 1952

Aart Romijn werd geboren op 04-01-1907 te Zaandam, en werkte als leraar te Amsterdam. Hij schreef een groot aantal kinderboeken. Zijn romans - o.m. over de problemen der opgroeiende jeugd - worden gedragen door een protestants-christelijke visie.
Aart Romijn overleed in 1996.

Korte inhoud:
Belevenissen van de 11 jarige Kees Velderhof tijdens de bezettingsjaren in Amsterdam.
Het gezin Velderhof bestaat uit Vader, Moeder, Kees, zijn broertje Dries en zijn kleine zusje Rijkje. Vader is oorlogsinvalide, waardoor hij mank loopt. De bovenburen, tante Annie en oom Piet, zijn goede vrienden van het gezin. Oom Piet zit in het verzet, en wordt later, doordat hij verraden wordt, opgepakt en uiteindelijk gefussileerd. Vader helpt hun Joodse vrienden, de familie Windt, onder te duiken. De kinderen van het gezin Windt, Joost en Thea worden bij de Oma en Opa van Kees gebracht en overleven zo de oorlog.
Kees heeft het moeilijk met zijn beste vriend Karel, wiens Vader zich aansluit bij de N.S.B.. Karel verliest hierdoor zijn schoolvrienden en wordt eenzaam. Als later zijn Vader naar het Oost-front trekt om met de Duitsers mee te vechten, wordt hij daar doodgeschoten. Karels Moeder is hiervan zo van streek, dat ze wegloopt en niet meer terugkeert. Karel is nu alleen en wordt opgevangen in het gezin Velderhof. Zo worden tijdens de laatste oorlogsjaren Kees en Karel toch weer vrienden.
In de hongerwinter gaan ze samen de polder in, op zoek naar eten. Als ze dan bij de oom en tante van Karel aankloppen voor voedsel, zijn deze zo blij dat Karel zo goed is opgevangen, dat de jongens een kar vol tarwe en spek meekrijgen, plus het aanbod om Dries en Rijkje bij hun in huis te nemen tot de oorlog voorbij is.
Later helpen de jongens als er ondervoede kinderen vanuit Amsterdam op vrachtschepen naar Friesland worden gebracht om daar aan te sterken.
Na de bevrijding gaat Kees in z'n eentje naar de uittocht van de Duitsers kijken en is dankbaar dat de tyrannie verdreven is.

Fragment uit het boek:
Daar hoorden ze op de trap stappen. Ja, de kerels gingen weg. Toen klonk het aanslaan van een motor, van een tweede.
- Nu ga ik eerst even boven kijken! zei Vader. Ik moet meer weten!
Hij liet zijn eten in de steek. Kees volgde hem op de voet. Dit kòn hij zich niet laten ontgaan.
Vader tikte zacht aan de gesloten deur. Vrijwel onmiddellijk deed tante Annie open. Toen ze de bekende, vertrouwde gezichten zag, lachte ze even. Kees had grote bewondering voor haar. Wat was ze sterk, dat ze onder deze omstandigheden lachen kon.
Vader zei, wat híj dacht.
- Maar natuurlijk kan ik lachen. Nu Piet niet is thuisgkomen, weet ik, dat ze hem niet hebben, wéér niet! Dan kan ik lachen, hoewel..... ik ook wel huilen kan!
En waarlijk, daar liepen haar de tranen over de wangen.
- Zeg maar, dat ik zo dadelijk even beneden kom. En dan ga ik hier vandaan. Ik durf vannacht niet hier te blijven Als die kerels terugkomen..... Kom maar eens kijken, hoe de boel er uit ziet!
De moffen hadden inderdaad grondig huisgehouden. Tot zelfs de zittingen van de stoelen hadden ze stuk gesneden.
- En de buit? vroeg Vader.
- Alles is gisteravond de deur uitgegaan! verklaarde tante Annie met glinsterende ogen. Piet vertrouwde een paar dingen niet meer. Hij heeft gelijk gekregen. Gelukkig weten we nu ook, waar het lek zit.....
Kees snapte het. Er was sprake van verraad. Dat noemde ze "een lek".
- Was het erg gevaarlijk, wat u in huis had? vroeg hij, schijnbaar langs zijn neus weg. En zie - tante Annie, die de hele middag tegenover dreigende Duitsers vol had kunnen houden, dat ze van niets wist - zelfs hadden ze haar gezegd, dat ze haar man al hadden en dat zíj hem van de kogel kon redden, als ze zei, waar de boel zat - versprak zich tegenover een jongen.
- Wapens, Kees, en een complete zender!
- Dit is de domste zet die je in je leven gedaan hebt, Annie! zei Vader. M'n jongen heeft van ons nooit een woord gehoord!
- Maar hij kan zwijgen, nietwaar Kees?
Kees verzekerde het, met een kleur als vuur. Die vervelende Vader ook. Hij was toch geen klein kind meer. Hij was flink kwaad en hij liet het merken ook.
- Kijk jij maar kwaad, joh! was al wat Vader zei. Er zouden nog heel wat mensen in leven zijn, als anderen minder gepraat hadden. Nu zit jij met een geheim, dat je niet had hoeven weten en je zult zelf merken, hoe moeilijk het is iets te verzwijgen als ze je er naar vragen!
Het wàs moeilijk. Kees ondervond het de volgende morgen al. Toen hij naar school ging, stonden meneer en mevrouw Joosten naar een grote plek rode verf te kijken, die juist voor de deur was neergegooid. Het was net, of iemand zo maar een pot menie had omgekeerd.
- Ze lijken wel niet lekkker! mopperde oud mevrouwtje Joosten ontevreden.
Maar hun buurjongen wist de betekenis van deze rode verf. Die hadden de illegalen neergegooid als waarschuwing. Nu wisten alle koeriers, alle mensen, die naar oom Piet en tante Annie wilden komen, dat het huis "besmet" was.