Tom de Koetsier

St. Nicolaasvertelling

Door W. Mets Tz.
Tekeningen. L Pinkhof, (Leonard Pinkhof 1898-1943)
Uitgever Electr.Drukkerij Egner - Den Helder - 1930
Dorus-Rijkers-Bibliotheek

Korte inhoud:
In de namiddag van de 4e december, stond Thomas Ruwers, een koetsier, met zijn armzalig voertuig en zijn magere paardje, op een vrachtje te wachten. Het was een naargeestige en druilerige dag. Tom rilde van kou en dacht aan zijn stumpers van kinderen, voor wie hij met Sinterklaas alleen een snee droog brood kon kopen. Eensklaps kwam een voetganger naar zijn onooglijke vigilante en een heer verzocht hem naar de Parkstraat te brengen. Het was juwelier Mieling, die op weg was naar de rijke mijnheer van Lommingen, die hem verzocht had naar zijn kantoor te komen met een collectie juwelen, omdat hij voor zijn vrouw en zeventienjarige dochter Agatha een cadeau voor Sint-Nicolaas wilde uitzoeken. Toen de heer bij de Parkstraat was uitgestapt, vond Tom op de mat een langwerpig, in wasdoek gewikkeld pakje, dat de juwelier vergeten had. Tom reed nog even rond, doch kon de man niet meer vinden. Wel reed hij, omdat hij moest uitwijken voor een goederenwagen tegen een paaltje aan, waardoor er enkele spaken van zijn wiel braken. "Ook dat nog," mompelde Tom en bracht zijn koets naar de wagenmaker. Daarna sukkelde hij met zijn paard aan de hand naar huis, waar zijn vrouw en kinderen op hem wachtten. Daar opende hij het pakje en zag dat de doos vol met juwelen en diamanten zat. Gelukkig stonden naam en adres van de juwelier op de doos, zodat Tom onmiddellijk het pakje kon terugbrengen naar de eigenaar. Deze was niet thuis, doch zijn vrouw nam het pakje aan en noteerde het adres van Tom.
Ondertussen herkende de heer Mieling bij de wagenmaker, de oude vigilante waarin hij gereden had. Hij vroeg het adres van de koetsier en ging naar huis. Daar hoorde hij dat de eerlijke man het pakje reeds had terugbezorgd. Nu gaf hij zijn vrouw de opdracht om uit te zoeken hoe de huiselijke toestand van de koetsier was en of er kinderen in het gezin waren, want dan zou hij ze op Sinterklaasavond eens op een feestavondje trakteren.
Met zijn juwelen ging hij vervolgens naar de rijke mijnheer van Lommingen, waar hij het verhaal van de eerlijke koetsier vertelde.
Nu besloot ook deze heer zijn vrouw en dochter Agatha naar de koetsier te sturen om het gezin eens goed te bedenken met Sint-Nicolaas. Ook liet hij ze een brief overhandigen waarin hij de koetsier verzocht de volgende middag bij hem langs te komen.
Na een heerlijk Sint-Nicolaasfeest, waar zijn kinderen en ook Tom en zijn vrouw goed waren bedacht door de families Mieling en van Lommingen, ging Tom de volgende middag naar de Parkstraat, waar de heer van Lommingen bij hem in de koets stapte en hem verzocht naar een mooie witte villa, buiten de stad te rijden. Daar woonde zijn zwager. Tom werd gevraagd om mee naar binnen te gaan en toen werd hem een baan als koetsier aangeboden op de villa en een nette vrije woning plus een ruime loonsverhoging.
Welk een blijdschap veroorzaakte dat in het gezin van de koetsier. En vrouw Ruwers verzekerde haar man bij herhaling: "Ik zeg maar altijd: eerlijk duurt het langst!"

Fragment uit het boek:
Terwijl Tom in de schemering, nadat hij pas thuis was geweest om te eten, weer op zijn standplaats stond om op een vrachtje te wachten, kwamen twee personen, oogenschijnlijk gemaskerd, zware pakken torschende, naar hem toe.
"Rijden?" vroeg de koetsier werktuigelijk.
"Ja, vriend," klonk een vrouwenstem.
Tom opende haastig 't portier. "Waarheen?" vroeg hij.
"Kromsteeg, nummer veertien," klonk het. Dat was zijne woning en meenende verkeerd te hebben verstaan, vroeg hij: "Kromsteeg, zegt u?"
"Ja, Kromsteeg, nummer veertien."
"Alsjeblieft," zei de koetsier verbaasd, sprong op den bok en reed naar de hem bekende plaats. Wat waren vrouw en kinderen verwonderd, toen vaders vigilante daar kwam aansjokken op zulk een ongewoon uur.
"Wacht maar even op ons," voegde een der bezoeksters hem toe. De beide gemarskerden, mevrouw Meling en hare dienstbode, traden de koetsierswoning binnen met hare pakken.
"Wij moeten u de groeten overbrengen van Sinterklaas," zei een der bezoeksters, "en hij zendt u hierbij iets voor de kinderen."
De pakken werden losgemaakt en toen de kinderen ontwaarden wat er al zoo uit te voorschijn kwam, ging er zulk een luid gejubel op, dat vaders hart onwillekeurig meejubelde, ofschoon zijn oog er niets van zag.
Moeder en vader waren evenmin vergeten als de kinderen. Voor den koetsier was er een kistje met fijne sigaren bijgevoegd. Op een kaartje, dat boven op de sigaren was gelegd, stond: "Aan den eerlijken Thomas Ruwers, van Sint-Nicolaas." De bezoeksters stapten, na hartelijk te zijn bedankt door de beweldadigden, weer in 't rijtuig en verzochten naar de gewone pleisterplaats te worden teruggereden. Daar aangekomen, stapten zij uit en drukten Tom een rijksdaalder in de hand voor den rit.
Nog geen uur later, na 't eerste onverwachte bezoek, kwamen weer twee onbekende personen, in een fraai rijtuig gezeten, naar de koetsierswoning.
Een heer van boven de vijftig, met grijzende haren, en een jong meisje, van nauwelijks zeventien-jarigen leeftijd, stapten uit. Ook zij brachten verlerlei geschenken mede uit naam van Sinterklaas en de kinderen waren innig dankbaar aan den goed-heilig-man, die hen nimmer te voren zoo buitengewoon mild had bedacht.
De moeder kreeg zelfs tranen in de oogen, nu zij zag hoe gelukkig hare kinderen waren gemaakt. Bij het heengaan reikte de heer haar een briefje over voor haren man.
Zeer verbaasd over alles, wat hem dien avond weervaren was, opende Tom 's avonds het briefje. 't Bevatte het verzoek, of hij morgen tusschen elf en twaalf uur even met zijne vigilante wilde komen aan het huis van den heer van Lommingen, in de Parkstraat, nummer tien.
Nieuwsgierig toog Tom er den volgenden morgen op af. De heer van Lommingen trad naar buiten, toen het verwachte rijtuig verscheen. "Weet gij de villa Agatha?" vroeg de rijke heer.
"O ja, mijnheer," luidde 't antwoord, "'t is immers die mooie witte villa, vlak buiten de stad?"
"Precies. Wilt gij mij daar even heen rijden? Daar woont een zwager van mij, mijnheer Abelens." De heer stapte in en Tom reed heen.