Kleine Gedigten voor Kinderen

Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen

Door Hieronymus van Alphen, (1746-1803)
Prenten van Jacobus Buys (1724-1801), Johannes Punt (1711-1779 en Noach van der Meer Jr. (1741-1822)
Te Utregt,
Bij de Wed. van Jan Terveen, MDCCLXXVIII

Nauwkeurig nagedrukt naar de eerste uitgave van 1778
Uitgegeven door L. J. C. Boucher, ca. 1940

De eerste druk van deze Proeve van kleine Gedigten voor Kinderen, zonder de naam van de schrijver, verscheen in 1778 en was snel uitverkocht. Door dit succes verscheen datzelfde jaar het Vervolg der Kleine Gedigten voor Kinderen mèt de naam van van Alphen. In 1781 had het eerste deeltje de 11e druk, van het tweede verschenen minstens 12 drukken in drie jaar. In 1782 kwam het derde deeltje van de pers en in 1787 een gezamenlijke uitgave met plaatjes.

De Kinderen zijn een erfdeel des HEERE.
Salomo.

Uit het Voorberigt:
Zie daar eenige kleine gedigten, ten behoeve van kinderen opgesteld. De maker weet zeer wel, dat hij, als digter, daar door zeer weinig roem behalen kan, maar dat was ook zijn oogmerk niet. Hij bedoelde slechts eenige nuttige waarheden zo in rijm voor te dragen, dat dezelven de kinderlijke vatbaarheid niet te boven gingen; en hij heeft ze zo klein gemaakt, op dat zij des te gemakkelijker, door enkel leezen, zouden kunnen in het geheugen geprent worden, zonder dat het nodig was, dat ze van buiten geleerd werden; iets waar de maker zeer tegen is, en dat daarenboven, enkel door herhaald leezen, geschieden kan.
Ze zijn wel allen niet voor kinderen van vier of vijf jaaren geschikt, maar dit was ook juist niet noodig. Men kan zelf kiezen, welken men aan zijne kinderen wil laten lezen, ook kan men schielijk merken, of een kind verstaat wat het leest dan niet.
Ook mag het geen kwaad wanneer hier en daar het kinderlijk verstand eene kleine zwarigheid ontmoet, en daar door tot vragen en praten wordt opgewekt.
Wanneer ik het genoegen had, dat deze gedigtjens goedgekeurd en met vrugt gebruikt werden, zou ik met vermaak nu en dan een blaadjen voegen bij het geen ik thands aan mijne Landgenoten aanbiede. Het getal, dat ik thands geve, is groot genoeg, om er de proef mede te nemen.

DE PRUIMEBOOM
Eene Vertelling

Jantje zag eens pruimen hangen,
o! als eieren zo groot.
't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
schoon zijn vader 't hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
en niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging Jantje: maar zijn vader,
die hem stil beluisterd had,
Kwam hem in het loopen tegen
voor aan op het middenpad.
Kom mijn Jantje, zei de vader,
kom mijn kleine hartedief!
Nu zal ik u pruimen plukken;
nu heeft vader Jantje lief.
Daar op ging Papa aan 't schudden,
Jantje raapte schielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
en liep heen op een galop.

DE NAARSTIGHEID

Des morgens lang te slapen,
Te geeuwen en te gapen,
Staat lelijk voor een kind.
Die altoos veel moet snappen,
En zotte taal wil klappen,
Ziet zelden zig bemind.

Zou ik mijn tijd besteden
Aan duizend nietigheden?
'k Heb daar geen voordeel van.
Mijn lessen wil ik leeren,
Mijn meesters zal ik eeren,
Dan worde ik haast een man.

HET VROOLIJK LEEREN

Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen,
En waarom zou mij dan het leeren verveelen?
Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak.
Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken;
Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken.
't Is wijsheid, 't zijn deugden, naar welken ik haak.