De Avonturen van de Vossenpatrouille

Geschreven door Bob van Oyen, (pseudoniem van Jan van Beek)
Tekeningen van Gerard van Straaten
Uitgever H. J. W. Becht - Amsterdam

Ter herinnering aan Piet Dalmeijer
........ mijn plicht te doen
tegenover God en mijn land........

Korte inhoud:
Tijdens de Tweede Wereld Oorlog, in februari 1941, als de padvinderij door de Duitsers verboden wordt, weten de verkenners van de Larensteinse Vossenpatrouille onder leiding van patrouilleleider Kees Baart, hun spullen tenauwernood uit het troephuis te redden, voordat het door de Jeugdstorm in beslag zal worden genomen. Hopman Kuinders, die in het verzet zit, is trots op de groep, die verder bestaat uit Kees' assistent Jules, André, Henk, "Kleppie" en Jantje, de jongste, die net is overgestapt van de welpen naar de verkenners.
Met Pinksteren gaan de jongens naar een weekeindhuisje in Beekveld. Onderweg merken ze dat ze gevolgd worden door hun klasgenoot de jeugdstormer Joost. Gelukkig weten ze hem op een dwaalspoor te brengen. Als Kleppie die nacht niet kan slapen, hoort hij vlakbij vliegtuiglawaai. Hij gaat buiten kijken en gebruikt, om beter te kunnen zien, zijn zaklantaarn. Zo geeft hij ongemerkt seinen aan het vliegtuig, waardoor de piloot de landing inzet. De Engelsman Lt. Johnson, die met een opdracht van de regering naar Nederland werd gebracht, landde zo per abuis vlakbij het weekeindhuisje van de Vossenpatrouille. Omdat hij niet wordt afgehaald door het verzet, klopt hij voor hulp bij de jongens aan. De jongens laten hem binnen en groot is hun verbazing als de contactpersoon van Lt. Johnson, hopman Kuinders blijkt te zijn en Lt. Johnson vertelt dat ook hij een hopman bij de padvinderij is.
De volgende dag gaat André naar Larenstein terug en haalt hopman Kuinders op. In het weekeindhuisje wordt nu besloten dat Lt. Johnson tijdens zijn verblijf in Nederland in het weekeindhuisje zal blijven wonen. De jongens zullen terug naar huis gaan en hopman Kuinders helpen bij zijn verzetsdaden, door boodschappen aan diverse mensen over te brengen.
De hopman vertelt dat hij Engelse en Amerikaanse piloten, die hier noodlandingen maken, helpt om terug te keren naar Engeland. Per kano varen de jongens over de IJssel en de Rijn naar Peppelgraaf om bij een boerderij de boodschap over te brengen, dat er weer drie mannen zullen komen. Op de terugweg nemen zij mandjes kersen mee voor thuis.
Als hopman Kuinders op weg is naar Lt. Johnson, wordt hij gevolgd door de foute politieman Lenstra. Deze ontdekt nu dat er in het weekeindhuisje een engelse officier verborgen zit. Hij belt snel de duitse politie, doch wordt door Lt. Johnson neergeslagen. Die nacht wordt Johnson door een vliegtuig opgehaald.
Nu is ook hopman Kuinders niet veilig meer en hij besluit ook om naar Engeland te vluchten. Eerst gaat hij nog naar huis om afscheid van zijn vrouw te nemen en dan gaat hij samen met zijn vriend politieinspecteur van Rhijn per kano naar de boerderij bij Peppelgraaf. Daar wachten Henk en Jules hun op, om afscheid te nemen. Dit doen zij door de linker hand te schudden en herhaalt hopman Kuinders de woorden van Baden Powell: "Once a scout, always a scout." Ze spreken af, dat als ze veilig in Engeland zijn aangekomen, de radioboodschap zullen doorgeven: "De vis zwom door de mazen van het net." En inderdaad, op een warme zomeravond, als de vrienden naar de radio luisteren, volgt dit bericht. De mannen zijn veilig aangekomen!
Vier jaar later, begin april 1945, wordt Larenstein bevrijd. Ook de Vossen vieren feest op straat en plotseling zien ze tot hun blijdschap hopman Kuinders aan komen lopen, in het uniform van officier. De Vossenpatrouille is weer bij elkaar ! En plechtig beloven zij elkaar om hun schouders te zetten onder de naoorlogse padvinderij.
Weest Paraat!

Fragment uit het boek:
Even stond Jantje roerloos, dan vroeg hij: "Wie bent u en wat komt u hier doen?"
Lt. Johnson, die wel verteld had, dat hij uitstekend Nederlands verstond, moest toch even slikken voor hij dit thuis kon brengen.
"Oh I know," begon hij, "You mean...."
"Wat, bent u Engelsman!!" stotterde Jantje. "Hoe bent u hier gekomen?" Johnson glimlachte. Hij begreep vaag wat de jongen bedoelde. Met zijn vinger wees hij naar boven. "From above," antwoordde hij lakoniek.
Jnatje kon zijn oren niet geloven. Hij begreep wel geen klap van wat de man zei, maar voelde wel, dat dit een onvervalste Engelsman was.
"Hé, jongens!" en voor Johnson het kon verhinderen, had hij kans gezien om de rest wakker te maken.
Hoewel het niet in zijn bedoeling had gelegen, moest hij toch glimlachen, toen hij de zes jongens in pyama om hem heen zag staan. Het leek wel of hij tussen zijn eigen troep stond, alleen, 't was zo verduveld lastig om dat Hollands van ze te begrijpen. Plotseling kreeg hij eeen ingeving. Hij grabbelde in z'n broekzak, waar hij nog altijd het hopmaninsigne bewaarde. Ja, daar was het. Bij het licht van verschillende zaklantaarns hield hij het onder hun neuzen.
"Here, you see, I'm a scout too."
Er ontstond een gejuich, dat zijn kalme Engelse aard vreemd aandeed. Henk en André gingen de luiken dicht doen, terwijl Jules de lamp van de zolder haakte, klaar om hem aan te steken. Intussen zocht Kees al z'n school-Engels bij elkaar om te vragen of hij uit Engeland of Amerika kwam.
Johnson antwoordde, dat hij uit Liverpool kwam en vroeg meteen of hij voortaan Engels kon spreken, of Kees het dan wilde vertalen. Het bespaarde hem tenminste een gestumper met dat onbegrijpelijke Hollands.
Eerst wilde hij weten waar ze zaten en haalde een kaart uit zijn jaszak. Kees en Jules moesten eerst even thuisraken op de vreemde kaart, maar ze konden hem weldra vertellen waar hij precies zat.
"Zie je wel, dan ben ik toch veel te veel noordelijk terecht gekomen. Ik had er al zo'n idee van." Enfin, dan kon hij altijd naar het adres gaan, dat hij van Majoor Westwood gekregen had in geval er strubbelingen zouden zijn met de dropping.
"Jongens, wat denken jullie, zou ik hier vannacht kunnen blijven? Is daar gevaar bij?"
Kees meende dat dit wel kon. Inmiddels waren de luiken voor de ramen en kon het licht op, zodat ze elkaar een beetje beter konden zien. Johnson deed zijn jas uit. De Vossen schrokken.
"U bent in uniform?!" stamelde André, de gevoelens van de Vossen vertolkende.
"Natuurlijk," antwoordde Johnson glimlachend. "We zijn geen spionnen."
"Maar u bent toch geen vlieger," vroeg Jules, tenminste u heeft een gewone lange broek en geen vliegerslaarzen."
"Nee, dat ben ik ook niet. Ik ben hier speciaal met een bepaalde opdracht naar toe gekomen."
De Vossen zaten verbijsterd.