Brilstra en zijn Bromvlieg

Geschreven door A. D. Hildebrand
Begin jaren 50 uitgezonden als hoorspel op de V.A.R.A. radio op zondagmiddag 17.30 uur.
Bandtekening en illustraties van Marten Toonder, (1912-2005) en G. Stapel
Uitgever H. Meulenhoff - Amsterdam, 1954

Korte inhoud:
In een klein dorp, Ondermaten geheten, landt op een dag een hélicoptère. Hierdoor krijgt Brilstra, de uitvinder van het dorp, een idee voor een uitvinding: "Ik wil een hélicoptère bouwen op een fiets," vertelt hij zijn zoon Hannes. In diep geheim werken zij samen in de werkplaats aan hun uitvinding, waarmee zij al snel 's avonds laat proefvluchten gaan maken.
De burgemeester van het dorp komt hier achter en wil dit ook wel eens meemaken. Achterop bij Brilstra vliegen zij naar de toren van de oude ruïne, waar zij een noodlanding maken omdat de burgemeester zo moet niezen. Ze landen boven op de toren en dan durft de burgemeester er niet meer af. Brilstra gaat naar huis om een ladder te halen en als hij terugkomt is de burgemeester verdwenen.
De volgende dag komt hij hem echter gewoon weer tegen. De burgemeester vertelt hem dat hij een verborgen trap in de toren ontdekt heeft en dat hij een geheimzinnige kist gevonden heeft. 's Avonds gaan Brilstra en Hannes met gereedschap weer terug naar de toren en openen de kist, waarin een kleinere kist zit. Ook in deze kist zit weer een kleinere kist en deze besluiten ze mee naar huis te nemen. Onderweg laat Hannes de kist naar beneden vallen en het kost hun veel moeite om hem weer terug te vinden Als hij uiteindelijk geopend wordt, zit er een eigenaardig gevormde doos in, gemaakt van een vreemd soort hout. Een zogenaamde foeledoze, zeer oud en kostbaar volgens de burgemeester.

Fragment uit het boek:
Het stuur van de bromvlieg was terdege nagekeken, enkele verbeteringen waren al aangebracht. En op een donkere avond reden Brilstra en zijn zoon nu met de bromvlieg naar een stil plekje in het bos. Vandaar konden zij ongezien opstijgen en ook behoefden zij het dorp niet weer te passeren. Hannes zat achterop, met de opgevouwen hefschroef onder de arm en pas in het stille bos werd een en ander gemonteerd.
"Zo," zei Brilstra, toen alles klaar was, "Zit je goed op die bagagedrager, Hannes?"
"Ik zit fijn, vader!"
"Mooi zo. Dan gaan we de lucht in. Jongen..... ik begin er bepaald plezier in te krijgen! Dan gaan we maar weer de lucht in."
Het motortje werkte uitstekend, Brilstra begon te trappen en meteen verhief de bromvlieg zich rechtstandig in de lucht. Nu zette Brilstra koers in oostelijke richting en weldra zagen ze onder zich de grote straatweg, waar juist een auto overheen reed. Het was een aardig gezicht, om de koplampen van de auto over de weg te zien schuiven en een aardige gedachte, dat de bestuurder er geen vermoeden van kon hebben, wat voor zonderling toestel daar boven zijn hoofd zweefde.
"Hannes," riep Brilstra, "we zullen toch een eenvoudige hoogtemeter op het stuur moeten monteren. Het is niet prettig, dat we niet weten, hoe hoog we zijn....."
"Ik denk wel twintig meter," schatte Hannes.
"Ja, dat kan wel. Misschien ook wel meer...."
Een hond hoorde de bromvlieg overvliegen in de stille nacht en het dier begon angstig te janken....

Brilstra's Bromvlieg verovert het luchtruim

Vervolg op Brilstra en zijn Bromvlieg
Geschreven door A.D. Hildebrand
Bandtekening en illustraties door G. Stapel
Uitgegeven door H. Meulenhoff - Amsterdam, 1954

Korte inhoud:
In Ondermaten gebeuren nog steeds geheimzinnige dingen die het licht niet mogen zien. Alleen al de uitvinding van de bromvlieg! Brilstra zit te wachten op het patent, en de uitvinding moet dus geheim blijven!
In een ruïne hebben Brilstra en zijn zoon Hannes een oud kistje gevonden, waarin een eigenaardig gevormde houten doos zat, een zogenaamde foeledoze. Hier beleven ze in het vervolgdeel spannende avonturen mee.
Uiteindelijk vinden zij een schatkist, vol met zilveren rijders. Van de opbrengst wordt later een fabriek gebouwd voor de bouw van Bromvliegen.

Fragment uit het boek:
"Stil veldwachter," zei de burgemeester. "Jullie beseffen niet welk een plechtig ogenblik dit is. Het ogenblik waarop wij een schat aanschouwen...."
"Als dat een schat is!" zei de veldwachter. Brilstra knikte. "Ja, de veldwachter heeft gelijk. D'r kan ook wel steenkool inzitten."
"Ik zie iets zwarts door de spleet, maar 't is geen steenkool," zei Hannes.
"Vrienden...er is een eenvoudig middel, om er achter te komen, wat er in deze schatkist zit."
"Wat dan?" vroeg Brilstra.
"Heel eenvoudig....wij gaan deze kist ....openen!" zei de burgemeester.

Soebkad uit de pot

Naar het gelijknamige radiohoorspel, dat zondagnamiddag werd uitgezonden eind vijftiger jaren door de V.A.R.A. radio

Geschreven door A.D. Hildebrand
Omslag en illustraties van Kees Mol
Uitgever H. Meulenhoff - Amsterdam 1960

Korte inhoud:
De hoofdfiguur is professor Kraay's zoon Tom. Hij krijgt van zijn vader de opdracht bij een verkoping op enkele antieke voorwerpen te bieden.
Samen met zijn vriend Paul Potter gaat Ton er op af. De knapen slagen er in voor een prikje een oude oosterse pot te bemachtigen. Groot is hun verrassing als bij het openen van de pot blijkt, dat er een oosterse geest, een dzjinn in zit, die zich voorstelt als Soebkad.
Hij is zo blij na eeuwenlange opsluiting eindelijk uit zijn isolement verlost te zijn, dat hij Ton Kraay als zijn meester erkent en hem belooft iedere wens die Ton maar bedenkt, te vervullen. Maar Ton moet er wel even aan wennen, alles te kunnen krijgen wat zijn hart begeert. Hij vergist zich keer op keer bij het uitspreken van zijn wensen. En dit brengt complicaties teweeg......

Fragment uit het boek:
"Ik zal het nog één keer proberen," zei Ton, "geef me die hamer eens aan."
Hij gaf zachte tikjes op de rand van de pot en toen zei hij: "Nou, ik zal er mijn zakdoek eens bij gebruiken, dan kunnen mijn vingers niet wegglijden. Als een muur, zo vast als..... stil es! Wat gèk! Nou heb ik ook het gevoel, dat er iets beweegt in de pot. Nee Paul, ga even weg met je vingers, ik geloof dat die dop mee begint te geven! Stil, ja, hij gaat!"
"Komt-ie los?" vroeg Paul ademloos.
"Stil, ja hij komt! Hij begint te bewegen! Daar komt-ie Paul, hij gaat, en dan kunnen we......
Ton gaf een bijzonder ferme ruk aan de dop en deze schoot van de pot af.
Op hetzelfde ogenblik gebeurde het: een soort rook of mist verspreidde zich door de kamer en het werd vrijwel geheel duister. Ton en Paul hoorden een geluid, alsof iemand met tien stokjes op tien bekkens sloeg, toen klonk er een dof gerommel door de kamer en op dat ogenblik hoorde Ton de angstige stem van zijn vriend Paul.
"Ton, wat is dat? Wat is dat?"
"Ik zie niks," antwoordde Ton met trillende stem. "Wat is er gebeurd? Het is zo donker."
Even plotseling als de geluiden begonnen waren, hielden ze ook weer op en nu trok de rook ook langzaam op, maar voor de twee vrienden elkander konden zien, hoorden zij reeds een donkere, vriendelijke stem, met een vreemd accent. De stem sprak langzaam, alsof de spreker zijn woorden met moeite koos.
"De rook verdwijnt nu, dat is de rook der eeuwen, nu kunt ge mij zien, meester. Kijk dan, meester, kijk goed, meester van de pot. Hier ben ik!!!"
Ton en Paul tuurden door de rook, die snel dunner werd en toen zagen zij Soebkad staan
"Een....... een kerel, dat is een kerel," stamelde Ton eindelijk. Maar de gestalte lachte zacht en sprak toen, langzaam en zangerig: "Geen kerel, o gij, mijn heer en meester. Geen mens, hoogvereerde en geachte verlosser. Ik ben Soebkad."
"Wat? Wie..... wie ben je? Bent u Soepkat?" stotterde Paul en Ton vroeg met trillende stem:"Wie bent u en wat moet u hier?"

Monus de man van de maan

Geschreven door A.D. Hildebrand
Bandtekening en illustraties van Rein van Looy
Uitgegeven door H. Meulenhoff - Amsterdam
Eerste druk 1952

Uitgezonden als hoorspel op de VARA-radio, zondagmiddag 17.30 uur, in de jaren 50

Achter in het boek zit een Interplanetary Tour Reservation formulier, waarmee je je kunt opgeven voor een inter-planetaire reis in de ruimte. Je kunt kiezen uit een Tour naar Mars, Jupiter, Saturnus, of de Maan. Je naam en adres zullen dan in de archieven van het Hayden Planetarium van New York worden genoteerd.
Dit formulier werd uitgegeven tijdens een tentoonstelling in New York, die genaamd was: "De verovering van de ruimte".
Het Hayden Planetarium was bereid een lijst aan te leggen van alle personen, die een plaats voor een reis in de ruimte wilden reserveren en zou deze lijst overdragen aan de eerste organisatie, die reizen in de ruimte zal gaan maken. Zij, die zich alzo aanmeldden, zouden allereerst aan bod komen, om een dergelijke reis te maken, als de tijd daarvoor gekomen was.

Vervolg boeken:
Monus' avonturen op aarde 1952
Monus naar Mars 1953
Monus en de vliegende schotels 1953

Korte inhoud:
Professor Andree, hoogleraar in de ruimte-luchtvaart en zijn assistent, ingenieur Harm Peters, hebben een ruimteschip gebouwd, waarmee zij na toestemming van de regering naar de maan vliegen. Tot hun grote verbazing en schrik, blijkt de maan bewoond te zijn. Ze ontmoeten er Monus, de maanwachter, die hun al had zien aankomen en hun opwacht. De maanmensen leven in een stad, Sinopol genaamd, onder de grond en maken zelf lucht en water, zodat ze kunnen blijven leven.
Van Monus leren ze hoe kleinzielig aardemensen zijn. Ze zijn hebzuchtig, maken ruzie en praten veel te veel. Maanmensen zijn rustig en hebben geleerd om niet om stoffelijke zaken als goud en diamanten te geven. Ze spreken af, om met Monus terug te reizen naar de aarde, zodat hij de mensen op aarde kan leren, hoe ze in vrede met elkaar kunnen leven!
Plotseling landt er een tweede ruimteschip op de maan, het blijkt van Wiers, een voormalig assistent van professor Andree, te zijn. Hij heeft de bouwtekeningen van het ruimtevaartuig gestolen en heeft het precies zo nagemaakt. Hij en zijn bemanning komen om goud en diamanten van de maan te roven. Monus neemt de mannen mee en ze worden in Sinopol gevangen gezet.
Monus gaat nu mee terug naar de aarde. Hij heeft zijn paralitum bij zich. Dit is volgens Monus een ouderwets wapen, waarmee je personen gedurende 3 minuten kunt laten verstijven. Hoe nuttig dit is, blijkt als ze op aarde door een agent worden aangehouden en bijna een boete krijgen voor te hard rijden. Monus logeert bij Harms moeder thuis, die al snel aan de maanbewoner gewend raakt. Intussen brengen Harm en professor Andree verslag uit aan de regering. De ministers willen niet geloven dat er maanmensen bestaan. Ze geloven het pas, als ze Monus ook gezien hebben. Monus en de regering besluiten tot samenwerking van de aarde- en maanbewoners om zo de mensen te leren hoe ze verstandig en vredig kunnen leven.

Fragment uit het boek:
Voor hen lag de woestijn, de naakte eenzaamheid van het maanlandschap en daar liep, langzaam en onhandig, een vreemd wezen rond te snuffelen.
Harm had wel geheel in de wand van de krater willen kruipen, maar hij was iets kalmer, want het was nu wel duidelijk, dat het monster de beide mensen niet gezien had. Langzaam en schutterig scharrelde het daar in een kring rond en toen.....
"Goeie help!" zuchtte Harm.
De professor gaf geen antwoord meer. Duizend vragen gingen als een mallemolen door zijn hoofd, hij moest geloven, wat zijn ogen zagen. Hij zag...... een mens!!! Ja, zeker dat moest een mens zijn. Maar wel een mens, dat er heel anders uitzag, dan de mensen van de aarde. Het scheen, dat het maanmens het vreemde wezen een bevel gaf, want dit draaide zich plotseling om.... trok de rare, lange hals in de veren en galoppeerde op een draf weg. Het verdween achter de krater. En toen kwam dat maanmens in de looppas naar de plek toe, waar Harm en de professor stonden, met open mond, met kloppend hart, te verbijsterd om iets te zeggen.
Zulk lopen hadden de twee mannen nog nooit gezien. Het leek, of het maanmens vleugels had, het zweefde als het ware door de ruimte en slechts licht raakten de smalle voeten de bodem.
Harm keek...... keek met uitpuilende ogen en stokkende adem. Hij zag het grote hoofd, de enorme oren en de brede dikke neus, de brede borst en de smalle, dunne armen en benen. Hij zag, dat dit wezen kleiner was dan hij-zelf, veel kleiner zelfs.
Plotseling kreeg de angst hem te pakken en hij wilde weg rennen..... vluchten voor dat vreselijke wezen. Maar de professor trok hem met een ruk naar zich toe:
"Staan blijven!! Vluchten heeft geen zin! Hij loopt harder dan wij. Vouw je handen over je borst..... als hij vlak bij is, maak je een buiging!! We moeten niet laten zien, dat we bang zijn!!
Met ongekende snelheid naderde het zonderlinge wezen en toen het vlak bij was, zagen Andree en Harm, dat de grote, donkere ogen hen niet onvriendelijk aankeken.
Vlak bij de twee mannen stond het maanwezen stil en toen het de gebaren van Andree en Harm zag, legde het ook de hand op de borst en maakte een buiging.

Monus' avonturen op aarde

Geschreven door A.D. Hildebrand
Bandtekening en illustrates van Marten Toonder, (1912-2005)
Uitgever H. Meulenhoff - Amsterdam
Eerste druk 1953

Korte inhoud:
Monus logeert nog steeds bij Harm Peters, de assistent van professor Andree, en zijn moeder thuis. Hij kijkt zijn ogen uit op aarde. Hij bezoekt Artis en is onder de indruk van de olifanten en de marmotten. Hij neemt ook stiekum een marmot mee naar huis. Monus laat ook zien dat maanbewoners kunnen vliegen. Met zelf geknutselde vleugels vliegt hij 's nachts boven de huizen, tot grote schrik van Sientje het dienstmeisje en de moeder van Harm.
Als Monus weer naar de maan terug wil, nemen ze, behalve de kippen, de haan en de marmotten, ook de Minister van Buitenaardse Gebiedsdelen Pikinius en de Minister van Oorlog, Granatos mee. Zij hebben het plan bedacht om de maan te veroveren en in bezit te nemen. Op de maan worden ze verwelkomd door de Bondoer, hoofd van de maanregering, met cadeaus. Pikinius krijgt een Wapatti, een vogelpad, dat hem voortaan als zijn baas beschouwt. Harm en de professor krijgen een Piepuitadisparatarium, oftewel: een Piepuit. Dit is een apparaat waarmee je jezelf onzichtbaar kunt maken. Later zal blijken hoe nuttig dit cadeau is.
Monus geeft een demonstratie van de geheime straal. Hiermee laat hij de aardbewoners zien dat het nutteloos is om de maan te willen veroveren. Deze straal vernietigt alles, wat in de buurt van de maan zal komen.
Met een maanraket gaan Monus, Harm en professor Andree weer terug naar de aarde en landen op het eiland Pampus in het IJsselmeer. Met behulp van de Piepuit en de Paralitum kunnen ze in Hilversum een radio-studio binnen gaan en professor Andree weet dan door een radiotoespraak de regering ervan te overtuigen om de maan en zijn bewoners met rust te laten.
Als dit gelukt is, gaan ze met de raket weer terug naar de maan, om Monus naar huis te brengen en om met hun eigen ruimteschip Pikinius en Granatos weer mee terug naar de aarde te nemen.

Fragment uit het boek:
Monus begon zich gereed te maken. Eerst maakte hij de kleine zeiltjes vast aan zijn benen, toen bevestigde hij het staartstuk, waarmede hij beweerde te kunnen sturen en toen kwamen de vleugels aan de beurt. Deze werden goed vastgemaakt aan de armen en schouders en nu was de koene vlieger gereed voor zijn eerste proefvlucht.
"Monus," zei Harm dringend, "blijf alsjeblieft hier boven de weide en vlieg niet boven de weg..... daar zouden de mensen kunnen zijn....."
Monus lachte zacht. "Dus.... jij nu toch al wel mij geloven, dat ik kun vlieg!"
Hij klapte een beetje met zijn vleugels, als een jonge vogel die het nog leren moet, en Andree en Harm voelden de wind langs hun oren zoeven.
"Nu jullie gaan staan opdezij!" beval Monus. "Ik neem een aanloop en dan zal ik probeer, om te stijg meteen in de lucht!"
Ademloos keken Andree en Harm toe. Monus boog zich licht voorover, als een hardloper voor de start van de wedstrijd, toen rende hij weg.... hij sloeg wild met zijn vleugels en....


"Goeie help!" riep de professor. "De vent doet het!!"
Monus ging de lucht in.... hij vloog nu een wijde cirkel om de beide mannen, twee, drie meter boven de grond, toen steeg hij snel en weldra bevond hij zich op tien meter boven de grond. Klapwiekend beschreef hij een grote cirkel en daarna fladderde hij zo vreemd, dat Harm zijn adem inhield en van spanning op zijn tong beet. Even dachten de beide mannen, dat de vlieger naar beneden zou vallen, maar nu steeg hij alweer.....
Daar daalde hij, recht op Andree en Harm af, toen vloog hij rakelings over hun hoofden en meteen riep hij: "Moet ik nog even wen! Zal wel straks ga beter!!"
Meteen was hij weer weg, maar Harm zei: "Ik wou, dat-ie niet zo hard schreeuwde..... als de mensen wakker worden....."
Monus was nu alweer minstens twintig meter hoog en meteen verdween hij, in de richting van de openbare weg.
"Verdraaid," bromde Andree. "We hebben nog zo gezegd, dat-ie die kant niet uit moest gaan.....