Een best Wintertje

Door R. Feenstra
Illustraties van J.G. Kesler
Omslag van M. Bosch van Drakestein
Bibliotheek "Ons Genoegen"
Bibliotheek voor Jongens en Meisjes
Serie – A Jongensboeken
Leeftijd 8-12 jaar
Uitgever Gebr. Kluitman – Alkmaar, ca. 1920

Korte inhoud:
Op nieuwjaarsdag, tijdens een sneeuwballengevecht, gooien de schoolvrienden Jan Dirk en Jasper de bril van Baas Dijkstra, de timmerman, kapot. Voor straf moeten zij hem nu helpen in zijn werkplaats, door hout op maat te zagen. Iedere avond komen zij hem helpen. Dijkstra, die alleen woont, heeft aardigheid in de jongens en zo worden zij vrienden. Als het gaat sneeuwen, duwen ze de zware kar voor hem door de sneeuw en helpen hem zo de bestellingen rondbrengen.
In het voorjaar gaan Jasper en Jan Dirk uit vissen met baas Dijkstra. Hij huurt een zeilboot en ze trekken er een hele dag opuit. Jasper vangt een grote baars.
Een paar dagen later maakt Dijkstra een grote ijsbaan van hout, met vlaggetjes en schaatsenrijders. Als hij klaar is zet hij hem voor het raam en dan mag iedereen raden hoe lang de baan is. Hij looft 3 prijzen uit voor de winnaars en er wordt een advertentie in de krant gezet. De mensen moeten in de enveloppe, waar hun antwoord in zit, 3 cent stoppen, om de advertentie te kunnen betalen. De jongens mogen gratis raden.
Op een dag plagen de jongens oude Griet, een arm oud vrouwtje dat langs de deuren schillen ophaalt, door haar schillenkar te helpen duwen en er dan hardhollend mee van door te gaan tot ze tegen een lantaarnpaal botsen. De voorplank van de kar knapt middendoor. Oude Griet is wanhopig. De jongens rennen weg en verstoppen zich in de werkplaats van baas Dijkstra. Als even later Griet binnenkomt om haar kar te laten repareren, hoort Dijkstra dat de jongens dit op hun geweten hebben. Hij is verschrikkelijk kwaad en stuurt de jongens weg: "Er uit!" zegt hij kort. Jasper schaamt zich, maar Jan Dirk kan het niets schelen.
Op de dag van de uitslag van de wedstrijd, gaat Jasper vragen of hij terug mag komen. Hij mist het werk bij baas Dijkstra. Deze is blij, hij heeft de jongens ook gemist, doch hij vertelt Jasper meteen dat hij geen prijs gewonnen heeft.
In de zomervakantie Gaan ze met baas Dijkstra op de fiets naar Gaasterland. De tent wordt met de Balkster schipper vooruit gezonden. De kampeervakantie wordt geen succes. 's Nachts breekt er een ontzettend onweer los en moeten ze de tent afbreken. Het is te gevaarlijk. Ze slapen die nacht in het hooi bij een boer. De volgende morgen gaan ze met de bus weer naar huis terug.
Dan komt Baas Dijkstra op een dag met zijn fiets onder een zware melkauto en breekt zijn been. Hij wordt naar het ziekenhuis gebracht, waar Jasper en Jan Dirk hem bezoeken. Zijn werk ligt nu stil en daar maakt hij zich zorgen over.
Als hij weer naar huis mag hebben de jongens een verrassing voor hem. Ze hebben slingers en een welkom-bordje opgehangen in de werkplaats en Jasper heeft een geitenhok voor hem getimmerd. Baas Dijkstra is ontroerd.
Een jaar later, opnieuw op nieuwjaarsdag bromt Dijkstra: " 'n Wintertje van niks," als hij met de jongens een spelletje ganzenbord speelt. Hij heeft de laatste drie winters geen schaats verkocht. Ze liggen in papier gewikkeld in zijn werkplaats opgestapeld, 455 paren, zes planken vol. Netjes ingevet liggen ze te wachten tot het gaat vriezen. En ja, eind januari gaat eindelijk de wind uit de goede hoek waaien. Het gaat vriezen!
De brede vaarten en sloten bevriezen al snel. En die zaterdag wordt er een hardrijderij voor jongens op de ijsbaan gehouden. De prijzen zijn geldprijzen: 30, 20 en 10 gulden. Jasper zal ook meedoen. Hij oefent op de stadsgracht en dan onder de ophaalbrug door, over de trekvaart, het vrije veld in. Z'n handen op z'n rug, zoals het hoort, achter een boerenjongen aan. Opeens breekt zijn schaats en Jasper valt. Gelukkig helpt de boerenjongen hem opstaan. Nu moet hij naar huis lopen. Baas Dijkstra leent Jasper een nieuw paar schaatsen met de belofte dat hij ze mag houden als hij met een prijs thuiskomt.
Die zaterdagmiddag zijn er wel 100 deelnemers. Jan Dirk doet niet mee, hij zal voor Jasper juichen. Fleurig wapperen de vlaggen, in het midden liggen twee banen naast elkaar. Jasper wint telkens, doch tijdens de laatste rit valt hij en wordt zodoende tweede. Hij heeft 20 gulden verdiend en mag bovendien de schaatsen houden. Het geld geeft hij aan zijn moeder en de volgende dag staat er een advertentie in de krant dat de jongeheer Jasper Ferwerda de 2e prijs heeft gewonnen op schaatsen van Dijkstra!
Toen kreeg Dijkstra het druk! Iedereen wilde zijn schaatsen kopen, want daarop kon je immers prijzen winnen! Hij wreef zich glunderend in de handen en mompelde: " 'n Best Wintertje, 'n best wintertje."

Fragment uit het boek:
Vlug bonden de jongens op. Jasper deed het met zorg: niet te stijf en niet te los. Ziezoo, hij was klaar. Vooruit!
"Kom mee jongens, om het hardst!" riep hij. Daar stoven ze allemaal vooruit. Maar Jasper kon geen gang krijgen. Hij moest eerst de braam afrijden. Hè, wat reed dat zwaar. De jongens raakten hem ver voor. 't Leek wel, of het ijs stoffig en stroef was. Weer keek hij op. Ja, de jongens lachten hem uit, omdat hij hen niet kon bijhouden. Zelfs Jan Dirk vloog hem voorbij.
"Wacht maar,"dacht Jasper. "Zoo meteen! Dan spreken wij elkaar weer."
Ha, hij voelde het al, dat zijn ijzers gladder werden. Mooie, rechte streken maakte hij. Geen enkele keer schampte hij uit; baas Dijkstra had ze puik geslepen. Ha, wat reed dat heerlijk. Wat een mooi ijs! Pikzwart was het. Daar reden de jongens. Zou hij ze nog kunnen inhalen voor het einde der sloot?
"Probeeren," dacht Jasper.
Hij balde zijn vuisten en sloeg met kracht zijn beenen uit. Ha, de wind suisde hem in de ooren. Zijn vaart verdubbelde. Hij vloog tusschen de wallen door. Zijn wangen werden rood, zijn oogen tintelden van plezier. Schaatsenrijden, dat was nog eens mooi werk. Een-twee, een-twee, lange streken maken en opschieten. Tjonge, wat reden die schaatsen nu licht. Hij voelde ze niet. Baas Dijkstra kon het, hoor.
Waar waren de jongens nu? O daar! Nu kon hij ze misschien voor het eind van de sloot nog inhalen. Vooruit, rijden!
Een der jongens keek even achterom.
"Daar heb je Jasper!" schreeuwde hij. "Vooruit, jongens, jagen!"
Het werd een hevige achtervolging. De jongens stoven bij deze waarschuwing vooruit. Ze bogen hun ruggen en snoven om het hardst. Steeds sneller klikklakten hun schaatsen tegen het harde ijs.
"Vooruit, jongens!" hijgde er een. "Hij haalt ons in!"
Dat nooit, dachten de anderen. Ze klemden hun tong tusschen de tanden en reden alsof hun leven er van afhing.
Maar achter hen aan kwam Jasper. Wild zwaaiden zijn armen, vliegensvlug stoof hij over de baan. Een twintig meter voor het einde schoot hij zijn vrienden voorbij.
Met luid gekras stopten allen. Hè, hè, daar waren ze warm van geworden. Ze hijgden en maakten hun warme dassen los.
"Dat ging fijn, hè, voor 't windje," riep Jasper. "Maar zoo meteen terug valt het niet mee."
"Laten we opleggen," stelde Jan Dirk voor.
"Ja, dat is goed. Ik zal wel vóórrijden."
Ze vormden een lange rij. Jasper voorop. "Eén hand op je rug en met de andere je voorman vasthouden," commandeerde Jasper. "Flink vastgrijpen. Voor scheuren hoef je niet bang te wezen. Die zitten er niet in. Goed op streek rijden, hoor! Klaar?"
"Ja!" klonk het.
"Dan gaan we! Een-twee, een-twee. Tellen!"
"Een-twee, een-twee, een-twee," dreunde het jongenskoor.
Daar ging het, mooi gelijk. Jasper reed stevig en de jongens duwden uit alle macht. Wat ging dat fijn! Niemand telde nu meer. Dat was onnoodig. Als vanzelf reed ieder op streek.
Steeds sneller ging het. Soms kraakte het ijs langs de kanten onheilspellend, maar de jongens lachten er om en stoven dreunend door. Kraken was deugd, wisten ze.
Jasper gloeide. Hij was windbreker en de stijve oosterbries woei hem vlak in het gezicht. Zijn neus en wangen werden nog rooder, en hij lachte maar. Rijden was fijn werk.
In een ommezien waren ze weer bij het beginpunt. Ze bonden hun schaatsen af, want het werd te donker om nog langer te rijden. Hè, wat voelde dat gek, nu ze weer over de straat liepen. En wat werd het nu opeens koud!
"Gauw naar huis," dacht Jasper. "En dan fijn dicht bij de kachel zitten."