Emiel en zijn detectives

Geschreven door Erich Kästner
Illustraties Walter Trier
L.J. Veen's Uitgeversmij. N.V. - Amsterdam
Vierde druk 1954
Vertaling Annie Winkler - Vonk
Voor het eerst verschenen in 1929

Oorspronkelijke titel: Emil und die Detective Het boek is in 24 talen uitgegeven en ook verfilmd.

De samenwerking met Walter Trier is van essentieel belang geweest voor het uitbeelden van Kästners gedachten.
"Wat Trier als kunstenaar ter harte ging," zegt Kästner, "was zijn en ons stil en onstilbaar verlangen naar een beetje geluk. Het waakte over de vrolijkheid en de lach, alsof het eeuwige vlammetjes waren. En hij deed dat met een ernstig gezicht. Hij wist immers, hoe zwaar zijn taak was."

Taalkunstenaar Kästner stelt aan een schrijver drie eisen: oprechtheid, helderheid van denken en eenvoud in woord en zin.

Korte inhoud:
Emiel Tafelpoot uit Neustadt, reist alleen per trein naar Berlijn, om geld te brengen naar zijn grootmoeder. Zijn moeder is weduwe en heeft een kapsalon. Zij verdient de kost voor hun tweetjes, dus kan zij niet mee.
Onderweg speldt Emiel, bang om het geld te verliezen, de biljetten vast in zijn binnenzak. In de trein coupé zit een man met een bolhoed, die zich voorstelt als Grondijs. Emiel valt in slaap en als hij wakker wordt, is met Grondijs ook zijn geld verdwenen. Op het volgend station ziet Emiel de dief uitstappen en hij gaat achter hem aan. Als hij verscholen achter een kiosk Grondijs in de gaten houdt, ontmoet hij Gustaaf, de jongen met de toeter, die hem besluit te gaan helpen. Hij trommelt al zijn vrienden op en de achtervolging gaat beginnen.
Als Grondijs de volgende morgen zijn hotel verlaat, wordt hij omsingeld door wel honderd kinderen, waaronder ook Emiels nichtje Ponyhoedje, die op haar fietsje is komen aanrijden met broodjes voor het ontbijt. In paniek vlucht hij een bankgebouw binnen waar hij de honderdveertig mark wil wisselen. Dan grijpen de kinderen in en halen er een politieagent bij. De dief wordt gepakt en Emiel bewijst dat het zijn geld is, doordat er speldenprikken in de biljtten zitten.
Als Emiel het geld aan zijn grootmoeder heeft gegeven, komt er op een dag een journalist van de krant, Kästner genaamd, om een interview af te nemen. Hij vertelt Emiel dat Grondijs een reeds lang gezochte bankrover is en overhandigt hem de beloning van 1000 mark. Nu kan Emiel zijn moeder naar Berlijn laten overkomen en de rest van het geld besteedt hij aan een warme wintermantel en een nieuw haardroogapparaat voor haar.

Fragment uit het boek:
"Laten we 't uitstellen," vond Emiel, "ik heb nu geen tijd." En hij keek naar het café, of Grondijs er nog zat.
"En ik dacht nog wel, dat je veel tijd had! Als je al met een koffer en een bloemkool achter een krantenhuisje gaat staan en schuilhoekie speelt met je zelf, moet je toch minstens tien of twintig meter tijd over hebben!"
"Nee," zei Emiel, "ik hou een dief in de gaten."
"Watte? Ik versta al maar: dief," zei de andere jongen, "wie heeft-ie begapt?"
"Mij!" zei Emiel en voelde zich bepaald trots. "In de trein. Toen ik sliep. Honderdveertig mark. Die moest ik aan mijn grootmoeder hier in Berlijn geven. Toen is-ie in een andere coupé gaan zitten en aan het station Zoo uitgestapt. Nou, ik er achteraan natuurlijk. Toen de tram in. En nou zit-ie aan de overkant in het café, die met die kaasbol, en zet de bloemetjes buiten."
"Jô, is dat even wat!" riep de jongen, "'t lijkt wel bioscoop! Wat ga je nou doen?"
"Weet ik het. Achter hem aan. Wat anders weet ik voorlopig niet."
"Zeg het toch tegen die agent daar. Die pikt 'm in."
"Dat durf ik niet. Ik heb bij ons in Neustadt wat uitgespookt. En daar loeren ze misschien op me. En als ik....."
"Begrijp ik, jô!"
"En mijn grootmoeder staat te wachten aan het station Friedrichstraat."
De jongen met de toeter dacht een ogenblik na. Toen zei hij: "Ik vind die dievengeschiedenis tof. Reuzefijn, op m'n woord van eer! En, jô, als je er niks op tegen heb, help ik je."
"Zou 'k je reuze dankbaar voor zijn!"
"Zwam niet pisang! Nog al wiedes, dat ik meedoe. Ik heet Gustaaf."
"En ik Emiel."
Ze gaven elkaar een hand en bevielen mekaar uitstekend.
"Vooruit," zei Gustaaf, "als we hier verder niks doen dan staan, gaat die schurk er vandoor. Heb je nog geld over?"
"Geen rooie duit."
Gustaaf toeterde zachtjes, om beter te kunnen nadenken. Maar het hielp niet.
"Hoe zou 't zijn," vroeg Emiel, "als je er nog een paar vrienden bij haalde?"
"Jô, een reuzen-idee!" riep Gustaaf verrukt, "dat doe ik. Ik hoef alleen maar even langs de huizen te rennen en te toeteren, dan komen ze allemaal. Nou tabé dan, Emiel, tot straks! 't Wordt jofel!" En weg was hij.
Tien minuten later hoorde Emiel de toeter weer. Hij draaide zich om en zag, hoe minstens twee dozijn jongens, met Gustaaf voorop, door de Trautenaustraat kwamen aan marcheren.
"Halt allemaal! Nou, wat zeg je ervan?" vroeg Gustaaf en hij straalde over zijn hele gezicht.
"Geweldig," zei Emiel en gaf Gustaaf van verrukking een por in zijn zij.

Dubbele Lotje

Geschreven door Erich Kästner
Illustraties door Walter Trier
Uitgever: L. J.Veen's Uitgeversmaatschappij N.V.
Oorspronkelijke titel: Das doppelte Lottchen
Voor het eerst uitgegeven in 1949
Eerste druk in Nederland 1950
Vertaling: Annie Winkler-Vonk

Korte inhoud: Verhaal over een tweeling die niet van elkaars bestaan op de hoogte is. Zij zijn kinderen van gescheiden ouders.Lotte is opgegroeid bij moeder en Louise bij vader. In een vakantie kinderpension te Seebühl aan de Bühlsee ontmoeten de twee elkaar en besluiten te ruilen. Louise gaat terug naar moeder en Lotte naar vader. Na allerlei vrolijke verwikkelingen komen vader en moeder weer bijelkaar en vormen ze aan het eind van het boek weer een hecht gezin.

Fragment uit het boek :
"Jij bent toch ook negen, hè?' vraagt Louise. "Ja." knikt Lotte. "Ik word tien op 14 oktober."
Louise gaat rechtop zitten. "Op 14 oktober?"
"Op 14 oktober."
Louise buigt zich naar haar over en fluistert: "Ik ook!"
Lotte wordt zo stijf als een paal. De twee kinderen kijken elkaar aan of ze betoverd zijn. Lotte slikt zwaar en vraagt hees van opwinding: En - waar ben jij geboren?"
Louise antwoordt zachtjes en aarzelend, alsof ze ergens bang voor is: "In Linz aan de Donau!"
Lotte strijkt met haar tong langs haar droge lippen. "Ik ook!"
Lotte zegt langzaam: "Ik heb een foto van.....van mijn mammie in mijn kast." Louise springt op. "Laat zien!" Ze trekt de ander van haar stoel af en de tuin uit,