Het Boek van Ot en Sien

Geschreven door J. Ligthart en H. Scheepstra
Illustraties van C. Jetses, (23 juni 1873 - 09 juni 1955)
Uitgever A.W. Sijthoff - Leiden
Voor het eerst verschenen in 1906

De boekjes van Ot en Sien zijn verhaaltjes voor kinderen die net hebben leren lezen.
De serie verscheen in 1904 en 1905 onder de titel Nog bij Moeder, maar is bekend geworden onder de titel van de namen van de twee hoofdpersonen Ot en Sien.
Uit de briefwisseling tusen Ligthart en Scheepstra werd duidelijk dat Scheepstra als de auteur moet worden beschouwd. Ligthart beperkte zich tot het geven van aanwijzingen.

Ot en Sien gaat over alledaagse belevenissen van twee kleuters: Ot en zijn buurmeisje Sien. Meestal spelen ze in huis of in de tuin. Een enkele keer gaan ze "de wereld in", als ze naar de school van Trui gaan.

Fragmenten uit het boek:
En wat doet moeder?
O, o, wat is Trui blij. Ze heeft een nieuwe bal! Een hele mooie! En fijn dat je er mee kunt kaatsen! 't Gaat reuze! Ze kan een heel eind van de muur af gaan staan en nog stuit de bal weer naar haar terug. En van keerom kan ze nu ook. Ze loopt naar het raam en vertelt het gauw.
"Ik kan 't, moeder, van keerom!"
Vader en moeder lachen. En moeder komt even naar buiten om naar haar te kijken.
Trui kaatst, het hele versje uit. En nog is ze niet af.
"Wilt u ook eens, moeder?"
Moeder lacht. Zou ze 't nog kunnen? Ze heeft het in zo lang niet gedaan. Ze probeert het en zingt erbij:
Kaatsebal,
Ik vang je al.

En als het versje uit is, zingt ze een ander:
Juffrouw Katrijntje
Zat achter 't gordijntje.
Wat deed ze daar?
Ze kamde haar haar,
Ze waste haar handjes,
Haar mond en haar tandjes,
Ze droogde ze weer af.
Ze zette ze in de zij,
Ze knielde erbij.
Toen ging ze weer staan.
Van voren af aan:
Van klipper-de-klap,
Van voetje-getrap,
Van rommel-de-bom,
Van keerom.

Nou, of moeder het nog kan! Ze kaatst en zingt en alles waarvan ze zingt, doet ze ook. Komt dat misschien ook door de mooie bal?
Van wie kreeg Trui die nu?

Winter
"Regent het nog, moeder?"
"Nee, Ot, het is droog. Het heeft gevroren. Ga maar eens kijken." Ot gaat eerst Sien halen. Dan gaan ze samen op straat. Het is wel koud, maar dat geeft niet. Gisteren lagen overal plasjes water. Nu zijn ze weg. Het zijn plekjes ijs geworden. Leuk is dat! Je kunt erover glijden. En met je klompen op kloppen.
"Kijk Sien, durf jij dat?" Ot loopt door de goot.
O ja, dat durft Sien best. Het ijs is sterk genoeg. Maar wat is dat? Wat valt er uit de lucht?
Sneeuw! Het sneeuwt! "Zie je 't Sien?"
Ja Sien ziet ze ook, al die kleine, witte, vlokjes. Wat zijn er veel! De straat wordt er wit van. En Ot en Sien ook.
De vlokken worden groter. Het sneeuwt erger. De hele lucht is grauw. En vol sneeuw, vol kleine en grote vlokken.
"Vangen, Sien. In de mond."
"Ja, ja, vangen!"
Daar staan ze met hun mond open. Het gezicht naar boven gekeerd. De witte vlokken vallen op hun wangen en hun neus. En ook in hun ogen. Die kunnen ze daardoor niet openhouden.
"Blijf toch niet langer in de sneeuw," roept moeder.

Het sneeuwt
Waarom moeten ze nu binnenkomen? "t Was zo prettig buiten in de sneeuw.
"Ga maar voor het raam staan. Dan kun je de sneeuw ook zien,"zegt moeder. Nou of ze die kunnen zien! Alles komt onder de sneeuw. De huizen, de straat, de bomen, alles.
"Kijk die eens zachtjes naar beneden komen, Sien." Ot wijst naar een vlok. "Welke?" vraagt Sien. Maar dan weet Ot het ook al niet meer. Er zijn er zoveel. Kijk, daar blijft er een vast aan het raam kleven. En daar nog een! En daar! De vensterbank ligt ook al helemaal vol.
He, wat raar is dat! Daar komt een rijtuig en ze hebben 't niet gehoord. De wielen zitten vol sneeuw. Maar al kun je 't niet horen rijden, je kunt wel zien waar het langs kmt.
Kijk eens, wat een diep spoor 't maakt.
Ot wil erg graag naar buiten.
"Toe, moeder, mag het?"
"Naar buiten in zulk weer? Nee Ot, dat mag niet."
Hee, wie komt daar aan? Het is Trui. Ze is helemaal wit. Haar muts en haar mantel, alles is wit. En aan haar klompen is de sneeuw blijven kleven. Kijk toch eens, wat veel! Ze kan er bijna niet meer op staan.
"Hoe heb je er toch op kunnen lopen," zegt moeder. "Trek die maar eerst uit."
Ze slaat de sneeuw van de klompen af. En Trui gaat naar binnen. Haar gezicht is nog nat en het haar plakt tegen haar hoofd.
"Was het leuk?" vraagt Ot.
"Nou," zegt Trui, "fijn!" Maar ze kruipt toch gauw bij de kachel. Haar kousen zijn nat en haar handen koud.

Ot en Sien in Nederlandsch Oost-Indië

Door Jan Ligthart en H. Scheepstra
Bewerkt door A. F. Ph. Mann
Met de oorspronkelijke plaatjes van C. Jetses, (23 juni 1873 - 09 juni 1955)
Vijftiende druk, 1992
Uitgeverij Luitingh-Sijthoff

Opnieuw uitgegeven naar de oorspronkelijke editie van 1911

In 1904 verschenen de 4 schoolleesboekjes 'Nog bij moeder', met de belevenissen van Ot en Sien. Zij werden een groot succes. De deeltjes werden voor Indische scholen bewerkt door de Bataviase onderwijzer Mann, ze verschenen in 1911-12 en beleefden tot 1949 17 drukken. Met Ot (5 jaar) en zijn buurmeisje Sien (4 jaar) en hun simpele avonturen rond het huis groeiden generaties op; de prachtige tekeningen van C. Jetses droegen in grote mate bij tot het succes.
De Indische uitgave is geheel aangepast aan het Indische milieu, met een Indisch decor en spaarzame Maleise woorden. Jetses hertekende, zonder ooit in Indië te zijn geweest, zijn illustraties tot hooggeprezen Indische tafereeltjes.
In 1978 werden de vier delen te zamen fotografisch herdrukt, met de 16 gekleurde platen, als 14e druk (m.z. 18e druk). Geheel identiek hieraan is deze 15e druk (m.z. 19e druk). Het ontbreken van een inleiding over de historie van dit beroemde boek, alsook van een Maleise woordenlijst, is een gemis.
Het boek is vooral bestemd voor volwassenen, waarbij een nostalgisch verleden wordt opgeroepen; kinderen zullen zich nauwelijks herkennen in de belevenissen van Ot en Sien in een ver verleden tijdperk in een al lang verloren kolonie.
Dr. H.A. Poeze.

Fragmenten uit het boek:
Bij Groot-ma De kin-de-ren zit-ten een poos-je rus-tig bij de ta-fel. Ze pra-ten met Groot-pa en Groot-ma.
"U ia al zes-tig jaar, hé Groot-ma?" zegt Trui-tje.
"Ja, mijn kind! Jij bent ze-ven, hé? Wan-neer word je acht?"
"O, Groot-ma, dat duurt nog zoo lang. En Ot is al zes. Hij mag gauw naar school. En ik ben ver-hoogd."
"Kom eens hier," zegt Groot-ma.
Ze gaat naar het buf-fet. Ze trekt de la o-pen.
"Kijk eens, wat ik hier heb!"
Groot-ma neemt twee sa-wo's uit de la. Ja, die Groot-ma kan spa-ren. De sa-wo's zijn niet mooi glad meer. Maar ze sma-ken nog lek-ker. Trui en Ot smul-len er van. En Trui kijkt met-een e-ven in de la.
"Van wie is die klei-ne le-pel en vork, Groot-ma?' vraagt Trui.
"Daar heeft jou Ma-ma mee ge-ge-ten, toen zij nog een klein meis-je was."
Ot is weer op de knie van Groot-pa ge-klom-men.
Ein-de-lijk ko-men Pa-pa en Ma-ma ook.
"Ik hoor," zegt Groot-pa, "dat Trui ver-hoogd is. Nu mag ze met ons naar de soos. Daar komt ge-loof ik een soe-lap."
En Ot mag ook mee.
"Draait die soe-lap dan het or-gel ook?"
Groot-pa lacht. "Nee, vent," zegt Pa-pa, "die soe-lap goo-chelt."

Naar de soos
Nu gaan ze al-len naar de soos. Grot-pa en Groot-ma; de Pa-pa en Ma-ma van Trui en Ot; de Pa-pa en Ma-ma van Sien. En de drie kin-de-ren.
Van ver-re hoo-ren ze het or-gel al.
Ot begint al te dan-sen op straat. Ze moe-ten lach-en.
"Je moet maar goed op-let-ten bij den goo-che-laar; dan kun jij het ook," zegt Pa-pa.
De hee-le soos is vol kin-de-ren. Ot kent ze lang niet al-le-maal. "Daar be-gint het, pas op!" zegt Pa-pa.
De soe-lap maakt een bui-ging. Hij zegt:
"Ta-béh, njon-nja, njon-nja, toe-wan, toe-wan; dan a-nak a-nak ma-nis!"
Hij heeft een klei-ne trom in de hand. Eerst neemt hij een hoed en doet er een ei in. De kin-de-ren zien het goed. Dan schudt hij den hoed, en er komt een gla-tik uitvliegen.
Het ei is in een gla-tik ver-an-derd.
Al-le kin-de-ren klap-pen in de han-den.
Dan neemt hij een stuk wit pa-pier en stopt dat in den mond. Hij kauwt er op.
Kijk, kijk, een heel lang rood lint komt er weer uit zijn mond; dan nog een heel lang blauw lint, dan geel, dan groen, dan wit, dan weer rood. En al maar door.
Ot gilt van pret. Al maar door mooi lint. Een hee-le berg.
Prachtig, prachtig!
Ot begrijpt niet, hoe die man dat kan.
Wat is dat knap!
Als de goo-che-laar klaar is, wor-den de stoe-len door den man-doer gauw aan den kant ge-zet. De kin-de-ren gaan nog een poos-je dan-sen.
Trui en Ot mo-gen ook nog wat blij-ven.
"'t Is va-can-tie," zegt Ma-ma, "mor-gen kun-nen ze uit-sla-pen."
Groot-ma kijkt maar steeds naar Trui. Zij ziet hoe aar-dig die al an-sen kan.
"'t Is een en-gel-tje," zegt ze zacht.