Reinaart de Vos

Voor kinderen bewerkt door P. A. E. Oosterhoff
Met teekeningen van W. Heskes, (1891-1973)
Uitgave Gebroeders Koster - Bussum, 1922

Geeft Kinderen Blijheid

Hoofdpersonen:
Reinaart de Vos
Koning Nobel de leeuw
Bruin de beer
Isegrim de Wolf
Tibert de looze kater
Grimbert de das
Cuwaart de bange haas
Courtois de kleine hond
Botsaart de aap
Belijn de goede ram
Pancer de bever
Canteclaar de haan
Coppe de dode kip
Korbout dezwarte kraai
Fierapeel het luipaard
Malpertuis, het kasteel waar Reinaart woont.

Korte inhoud:
Midden in de zomer kondigt Korbout, de zwarte kraai, de komst van koning Nobel aan. Alle dieren worden verzocht te samen te komen, om de stoute streken van Reinaart de Vos te bespreken.
Tijdens de vergadering beklagen de dieren zich over de sluwe vos. Tibert kiest Reinaart's partij en verdedigt hem door te zeggen dat ook Reinaart geplaagd werd. Pancer, de bever vertelt dat Cuwaart, de haas, bijna van het leven broofd werd door Reinaart. Dan komt er een treurige stoet langs. Canteclaar de haan loopt voorop. Twee kippen dragen een baar, waarop Coppe de kip ligt. Ze is koud en dood. Reinaart heeft haar de hals afgebeten. Nu sluiten alle dieren zich bij de stoet aan, heffen een lijkzang en begraven Coppe in 't stille donkere graf. Toen sprak koning Nobel: "Hier moet een eind aan komen!"
Bruin de beer wordt erop uitgestuurd om de boodschap aan Reinaart te brengen, dat de koning hem wil spreken. Reinaart woont op kasteel Malpertuis en als Bruin hem de boodschap overbrengt, lokt hij hem met een list naar een boomstam, waarin honing zit.. Als de snoeplustige beer zijn snuit en poten in de spleet steekt, trekt Reinaart de wiggen uit de stam en zit de beer gevangen. Als Bruin zich eindelijk los heeft gerukt, keert hij als een zielige, ontvelde beer terug bij koning Nobel.
Nu is het de beurt aan Tibert de kat, om naar Malpertuis te gaan. Rein wacht hem op en belooft hem een paar vette muizen, die zich in de schuur van de koster bevinden. Tibert loopt in de val, want in de schuur staat een strik opgesteld, die zich om de hals van Tibert sluit. Op zijn geschreeuw, komt de koster af. Tibert is zo woedend, dat hij het puntje van de neus van de koster afbijt. In de verwarring die toen ontstond weet Tibert te vluchten en keert bij koning Nobel terug.
Vervolgens wordt Grimbert de das erop uitgestuurd. Rein toont nu berouw en belooft met Grimbert mee te gaan naar koning Nobel. Onderweg probeert hij nog wel snel een mals haantje te vangen, doch dat mislukt. Bij het hof van koning Nobel aangekomen, probeert Rein zich vrij te pleiten en zegt dat hij vals beschuldigd wordt, doch Nobel gelooft hem niet. Het vonnis wordt geveld: "Gehangen wordt gij Rein," zo spreekt de koning.
De galg wordt nu in gereedheid gebracht. Isegrim, Bruin en Tibert verlaten het hof. Rein doet nog een laatste poging zich vrij te pleiten. Hij vertelt de koning dat hij een schat verborgen heeft, die hij eens van zijn vader had gestolen om het leven van de koning te redden. Zijn vader, Bruin en Tibert hadden een samenzwering op touw gezet om de koning af te zetten en Bruin tot vorst te kronen. Door het stelen van de schat, was hun macht weg en kon koning Nobel aanblijven. Toen Reinaart's vader dit besefte, hing hij zich op aan een dikke boom.
De koning gelooft dit verhaal van Rein en vraagt hem de plaats aan te wijzen waar de schat ligt. Rein vertelt dat de schat in het bos van Hulsterloo in de kriekeput verborgen zit en dat hij zal boeten voor zijn zonden door het land voorgoed te verlaten.
De raaf had alles aangehoord en vloog naar Bruin, Isegrim en Tibert en vertelde het verhaal. Woedend renden ze terug naar het hof en probeerden de waarheid te vertellen, doch het hielp niet. Zij werden opgesloten. Reinaart wenst de ram Belijn en Cuwaart de haas als zijn begeleiders op zijn tocht. Zo vertrekken zij, doch gaan eerst naar Malpertuis om afscheid van Reinaarts vrouw en kinderen te nemen. Rein en zijn vrouw eten dan samen de haas op. Zijn kop stopt Rein in de tas, die uit Bruins pels werd gesneden. Deze tas geeft hij aan Belijn en zegt hem dat er brieven in zitten, die voor de koning zijn. Belijn brengt de tas naar de koning en als dan de kop van Cuwaart uit de tas tevoorschijn komt, begrijpt de koning dat hij bedrogen is.
Fierapeel het luipaard wordt bevolen de gevangen Isegrim en Bruin te bevrijden. Zij worden nu in hun eer hersteld en Reinaart de Vos wordt voorgoed uit het rijk verbannen.

Poppedijntje

en hare ongehoorde lotgevallen

'n Vertelling van P.A.E. Oosterhoff
Opgeluisterd met teekeningen van Daan Hoeksema, (1879-1935)
Uitgave van Gebr. Koster - Bussum, ca. 1913

Korte inhoud:
Poppedijntje stond in een speelgoedwinkel tussen een rij andere poppen. Er waren ook een militairtje, een vliegeniertje, een boerinnetje en een heleboel kleinere popjes en beren.
's Avonds als de winkel dicht was, kwamen de poppen uit hun doos en gingen spelen. Zo trouwde Poppedijntje met het militairtje en werd er een groot bruiloftsfeest gegeven.
Op een dag reed er een auto voor, waaruit een deftige mevrouw en een klein meisje stapten. Poppedijntje werd uitgekozen en moest met het meisje, Marietje, mee naar huis.
In het grote deftige huis, had Poppedijntje het echter niet prettig. Marietje was niet lief en erg wild. Zo liet zij Poppedijntje eens achter in het park en trok bij een ruzie een arm eraf. Toen werd Poppedijntje weer terug naar de winkel gebracht, om weer opgeknapt te worden. Een paar dagen later werd ze door arme, brave mensen gekocht voor hun zieke dochtertje van zeven jaar. Doch helaas kwam Marietje Poppedijntje daar toch weer weghalen. En weer ging het fout! Zo ging Poppedijntje opnieuw kapot, toen ze door een dolle rijder op een motorfiets omver werd gereden. Achterop de fiets gezeten, gooide Marietje Poppedijntje nijdig in een plas. Papaatje werd boos en vond dat Poppedijntje nu maar voorgoed terug naar het arme zieke kind moest en Marietje werd voor straf naar bed gestuurd.
Zo kwam Poppedijntje opnieuw in de winkel, ze werd er weer opgeknapt, doch was bang naar Marietje teruggebracht te worden. Ze besloot te vluchten en met behulp van het vliegeniertje en zijn vliegmachine vluchtten ze samen met haar man, het militairtje, door een openstaand raam de winkel uit. Ze vlogen over de stad en over bossen, heide en weilanden. Toen de benzine op was landden ze in een boerendorpje, alwaar de veldwachter ze onder zijn arm meenam en naar de burgemeester bracht. Deze liet toen benzine voor ze halen, zodat ze snel weer terug naar de speelgoedwinkel konden vliegen. Daar zochten ze snel hun poppendoos weer op, zodat toen de winkeljuffrouw de volgende morgen beneden kwam, ze tot haar verrassing Poppedijntje weer in haar doos zag staan.
Onmiddellijk werd Poppedijntje toen naar het arme, zieke kind gebracht, dat huilde van vreugde. En toen Marietjes vader hier van hoorde, ging hij snel naar de winkel en kocht ook het militairtje en het vliegeniertje voor het arme, zieke kind, zodat Poppedijntje nu weer samen met haar man verenigd werd.
Het treurig leven bij Marietje vergat ze toen snel en bleef 't nieuwe meesteresje heel lang trouw. Ze had een heerlijk leven en met de dappere vliegenier en het aardig militairtje maakte ze nog veel plezier!