Ons Eigen Boek


Een serie van 6 leesboekjes voor het onderwijs in Nederlands-Indië.

Door W. Stavast en G. Kok
Herzien door L .J. d'Haens en H. Chr. Meyer
Geïllustreerd met gekleurde plaatjes van J. Wolters-van Blom
Vijfde deeltje - Tweede druk
J. B. Wolters Uitgevers-Maatschappij, Groningen - Batavia, 1936

Uit het voorwoord:
De leesboekjes vormen een integrerend deel van het Nederlands Taalboek van Dr. G. J. Nieuwenhuis en H. P. van der Laak en streng is vastgehouden aan het principe van Dr. Nieuwenhuis: geen woord in de leeslesjes, dat niet eerst stelselmatig in de taalschatverrijking van 't kind is aangebracht.
Batavia, 1929
W. Stavast
G. Kok

Op verscheidene plaatsen werd veel vereenvoudigd. Zo werden een aantal uitdrukkingen en zegswijzen, welke op deze trap te specifiek Hollands waren, vervangen door even goede, die echter minder ver van de leerlingen verwijderd zijn.
Bandoeng, November 1935
L.J. d'Haens
H.C. Meyer

Inhoud: Korte verhaaltjes uit het schoolleven van de leerlingetjes Din, Roes en Siti. Zij zijn verhoogd naar de vierde klas. Min, de broer van Din, zit al in de vijfde klas. Siti, hun nichtje, woont bij grootmoeder in huis en Roes, hun neef, woont bij Min en Din en hun kleine zusje Sinah.
Achter het huis van Min en Din staat een klein huisje, daar woont Pa Aman. Hij is vroeger een rijk man geweest, maar door een ongeluk is hij bijna blind geworden. Hij heeft nu nog maar weinig geld en moeder brengt zijn vrouw en kinderen een schaaltje lekkere kippesoep en wat oude kleren, die ze best gebruiken kunnen.
Op een dag komt er een arme bedelaar aan de deur. Het is Pa Siman. Doordat hij als kind uit een hoge klapperboom viel, is hij kreupel geworden en nog erger was het toen hij een paar jaar later blind werd door een oogziekte. Hij vraagt nu bij het huis van Min en Din om een aalmoes. Vader vindt het goed dat Din de arme man een paar centen geeft. Din heeft medelijden hem en moet nog een hele poos aan hem denken.
De kinderen hebben ook een vriendje Soekirman, waar ze veel mee spelen, maar die ziek wordt. Hij krijgt hoge koorts, maar gelukkig mag hij wel bezoek van zijn vriendjes hebben.
Roes heeft een prachtig boek met platen van zijn oom gekregen, toen hij van zijn reis naar Batavia terug kwam. Er staan allerlei verhalen van dieren in en hij leest de zieke Soekirman voor uit het boek.

Fragment uit het boek:
Din en Roes hebben op school een nieuw vriendje gekregen. 't Is een aardige jongen, die kleine Soekirman.
Zijn vader is klerk op een kantoor. Hij heeft wel geen groot traktement, maar hij verdient toch genoeg voor zijn gezin. En Soekirman komt altijd netjes op school.
Gisteren en vandaag was Soekirman er niet. Er kwam een briefje van zijn vader. Meneer las het en vertelde toen aan de kinderen: "Soekirman is ziek. Hij heeft koorts."
Meer zei meneer niet. "Zullen we straks even naar hem toe gaan?" vraagt Din stilletjes.
"Goed," zegt Roes zacht.
Als de school uit is, gaan Din en Roes naar het huisje van Soekirman. Ze lopen wat voor het huis heen en weer. Daar gaat de deur open en ze zien de moeder van hun vriendje. Din gaat naar haar toe en vraagt: "Hoe gaat het met Soekirman? Mogen we hem even zien?"
"Ja, hoor. Als hij niet slaapt," zegt de moeder. "Ik vind het heel aardig, dat je komt. Man heeft nu geen koorts meer, maar de dokter zegt, dat hij nog niet naar school mag. Ik zal eens kijken, of hij wakker is. Dan mag je wel even met hem praten."
Moeder gaat naar binnen.
"Ben je wakker Man?" vraagt ze.
Soekirman kijkt zijn moeder aan. "Wie zijn daar?" vraagt hij.
"Je vriendjes, Man. Zal ik ze roepen, of wil je liever alleen blijven?"
"Zijn Din en Roes er?" En Soekirman kijkt weer een beetje vrolijk.
Moeder steekt haar hoofd buiten de deur en roept de jongens. Ze komen binnen. Ze zijn eerst een beetje verlegen en ze lachen maar tegen Soekirman. Maar dan vraagt Din: "Hoe is het met je? Wanneer kom je weer op school?"
"Ik moet nog wel drie of vier dagen in bed blijven, zegt de dokter. Hij heeft me obat gegeven. Hè, wat smaakt dat bitter! Maar ik slik er ieder uur een lepeltje van. Want ik wil Woensdag graag weer beter zijn."
Nu eerst ziet Din, hoe bleek zijn vriendje is.
Hij ligt onder een lichtbruine, gestreepte deken. Hij zweet. Zijn gezicht is nat van 't zweet.
"Kassian," denkt Din.

Koos en Kees

Een serie leesboekjes voor het aanvankelijk leesonderwijs

Door W. Stavast en G. Kok
Tweede druk
J. B. Wolters' Uitgeversmaatschappij N.V. - Groningen - Batavia/Djakarta - 1947
Zesde deeltje

Uit het Voorwoord:
Het doel van het aanvankelijk leesonderwijs moet zijn, de leerlingen zo spoedig mogelijk te brengen tot het verstandelijk lezen. De serie "Koos en Kees" houdt met deze eis volkomen rekening, door slechts woorden, uitdrukkingen en zinsconstructies te bezigen, welke liggen binnen de onmiddellijke omgeveing van het kind, en waarmede de leerlingen reeds vertrouwd zijn geraakt. Zodoende wordt het technisch lezen niet geremd door het geven van vaak vele en tijdrovende verklaringen, maar wordt vlug en recht op het doel afgegaan.
De leesstof is gegeven in 6 keer 48 lessen: voor iedere dag een nieuwe les.

Fragment uit het zesde boekje:

Bij Tante
Nu rij-den ze o-ver de brug.
Die ligt o-ver de ka-lie.
Wat klinkt dat hard!
De ka-lie is breed en de brug is lang.
"Is het nog ver, Oom?" vraagt Koos.
"Niet zo heel ver meer," zegt Oom.
"We zijn er gauw. Nog vijf mi-nu-ten."
Oom steekt zijn hor-lo-ge weer in zijn zak.
Met zo'n trein ben je er gauw.
De lo-co-mo-tief fluit.
Heel lang en heel hard.
Dan houdt de trein stil.
"We zijn er," zegt Oom.
Hij kijkt uit het raam-pje.
"Daar staat Tan-te al, jon-gens!
Kijk daar! Roep maar!"
De jon-gens zien Tan-te ook.
En Tan-te ziet ze ook.
Zij wuift met haar zak-doek en loopt naar hun wa-gen toe.
Een paar man-nen dra-gen de ba-rang al naar buiten.
Tan-te geeft de jon-gens ie-der een dik-ke zoen.

Ze zijn er
Tan-te heeft een mooi-e au-to.
Daar-in rij-den zij naar huis.
"Plan-plan!" zegt Tan-te.
En de chauf-feur rijdt nu heel lang-zaam.
Tan-te be-grijpt wel, dat de jon-gens graag wat van de stad zien.
Ze zijn daar nog niet ge-weest.
De stad heeft mooi-e hui-zen en to-ko's.
Er is veel te zien in een gro-te stad.
Soms moet de au-to e-ven wach-ten.
Zo druk is het in de stra-ten.
Maar toch gaat het met de au-to nog vlug.
Daar zijn ze al bij het huis van Tan-te.
"We zijn er," zegt Tan-te.
Vlug stap-pen de jon-gens uit de au-to.
Een be-dien-de pakt de ba-rang aan.
De chauf-feur helpt hem.
Zij brengen de ba-ga-ge naar binnen.
Tan-te wijst de jon-gens hun ka-mer.
Daar moe-ten ze sla-pen.
Dat is nu hun lo-geer-ka-mer.
De ka-mer ziet er aar-dig uit.
"Hoe lang blij-ven de jon-gens?" vraagt Tante aan haar broer.
"Veer-tien da-gen," zegt Oom.