Annetje Hakkel

Geschreven door Marcella van der Es
Uitgave N.V. Paul C. Kaiser,
Biskwie- Koek en Beschuitfabrieken - Rotterdam, ca. 1930

Ze woonde in een heel nauw steegje, zó nauw, dat je er slechts met z'n tweeën, naast elkaar, in lopen kon. Aan weerszijden van dat steegje stond een rij lage, bouwvallige huisjes, die elkaar steunen moesten, om niet om te vallen.
Ze woonde daar met haar moeder en vader, en vier zusjes en twee broertjes.
Ze speelde in dat nauwe steegje, dat kleine Annetje. Ze speelde er tot ze bijna zes jaar was. Toen moest ze naar school....
De school...... ze had er zo tegen op gezien. Ze voelde zich heel klein en heel schuw worden, als ze aan "de school" dacht. Toen ze er de eerste morgen vandaan kwam...., ach, toen zei moeder: "Wat heb jij een schik! Wat zullen we nu beleven?"
Toen verdween Annetje's lach en kwam niet meer terug, zolang ze aan tafel zat en haar karige maal naar binnen werkte.

Korte inhoud:
Annetje was de derde van de vijf meisjes uit het gezin "Bos". De twee broertjes waren de allerkleinsten. Annetje zou over een paar maanden zes jaar worden. Dieneke was bijna vijf, Jansje was drie, en de twee jongens, Kees en Henk, waren beiden één jaar, want Kees en Henk dat was een tweeling. Marietje, moeder zei altijd "Marie", omdat ze al zo groot was, Marietje was acht jaar, zij is ziekelijk en heeft altijd hoofdpijn, en Geertje, de oudste, en daarom door iedereen in de steeg "Geert" genoemd, Geertje was tien jaar. Geert verdiende al wat. Die deed 's morgens vóór schooltijd boodschappen voor "een mevrouw", en na vieren bracht ze voor een naaister het naaigoed naar de klanten. Daarvoor kreeg ze van "de juffrouw" twee kwartjes in de week. Met de fooitjes erbij werd dit wel een gulden.
Daarvoor sjouwde ze 's winters door weer en wind op oude, kapotte schoenen, terwijl ze met haar verkleumde handen het pakje stil en recht moest vasthouden, "om 't goed niet te kreuken".
"Over een paar jaar," had moeder tegen Annetje gezegd, "over een paar jaar zoek jij ook zoiets, want dan wordt 't hoog tijd, dat je ook wat verdient. Wie eet, moet ook werken....."

Annetje voelt zich rustig op school, niemand verbiedt haar iets, niemand commandeert haar, niemand moppert. Het jonge onderwijzeresje brengt zon in haar leven.
Vader werkt als bootwerker in de haven en maakt lange werkdagen. Annetje zondert zich af op school, kan niet mee doen met schaatsen en zwemmen, doch de onderwijzeres is haar houvast. Ze hebben samen een geheimpje, dat Annetje later ook onderwijzeres zal worden. Daar droomt Annetje van. Ze wordt door een nare jongen, die "de Rooie" wordt genoemd geplaagd. Hij noemt haar Hakkel, omdat Annetje soms door haar verlegenheid niet uit haar woorden kan komen. Zo gaat ze als Annetje Hakkel op school door het leven. In de tweede klas zal ze op schoolreis gaan, en Annetje zal dan voor het eerst van haar leven de zee zien. Daar verheugt ze zich erg op. Maar 's nachts wordt er een nieuw zusje geboren en moet Annetje thuis helpen. Ze krijgt van de juffrouw een ansicht van de zee, die ze haar hele leven zal bewaren.
Als Annetje bijna acht jaar is, moet ze meehelpen geld te verdienen. Ze wordt boodschappenmeisje en zal lichte huishoudelijke bezigheden moeten doen bij een strenge weduwe. Voor schooltijd, 's morgens om 7 uur en 's middags na vieren nog een poosje voor 1 gulden per week. Ze moet aardappels schillen, schoenen poetsen, bedden opmaken en afwassen en komt pas om 8 uur 's avonds, zonder dat zij eten en drinken heeft gehad, doodmoe thuis. De weduwe doet naaiwerk voor andere mensen en Annetje moet haar helpen met tornen. Aan het eind van de week krijgt ze haar verdiende gulden niet. Dan gaat moeder de gulden halen en verbied Annetje er ooit nog heen te gaan. Zo eindigt haar eerste betrekking.
Annetje wordt ziek, een zenuwoverspanning zegt de dokter. Geert, haar oudere zusje, troost haar, door bij haar in bed te slapen. De juffrouw komt op visite en brengt sinasappels voor haar mee. Zij vertelt moeder het geheim, dat Annetje onderwijzeres wil worden. Moeder zegt dat dat niet kan, Annetje zal moeten verdienen, doch ze zal er over nadenken.
In de vierde klas krijgt Annetje een meester, mijnheer Van 't Hoog en hij helpt Annetje als ze weer door "de Rooie" gesard wordt. Hij moet alleen achter in de klas zitten en Truusje moet naast Annetje gaan zitten. Als zij dat niet wil, zegt meester tegen de hele klas, dat iedereen een voorbeeld aan Annetje moet nemen. Zij is bescheiden, altijd lief en zal het het verst in de wereld brengen. De knapste mensen zijn dikwijls de eenvoudigste, zo zegt hij. Na schooltijd lopen Annetje en Truusje samen naar huis.
Kort voor Sint Nicolaas wordt Marie zieker, ze ijlt en is de volgende dag buiten kennis. Ze wordt naar het ziekenhuis gebracht, waar ze die nacht sterft. Haar laatste woorden waren: "Laat me nou los.... ik wil mee..."
De schooldokter zegt dat Annetje naar een vakantiekolonie aan zee moet, maar als moeder de lijst met kleren ziet, die Annetje mee moet nemen, mag ze niet gaan.
Geert is nu al 14 jaar en moet van school en gaat een hele dagdienst doen bij deftige mensen. Annetje krijgt ook een nieuwe dienst: twee kinderen halen en brengen van en naar school. Vader raakt zonder werk en krijgt werkelozenbonnetjes, waar het gezin zich erg voor schaamt. Hij is nu vaak thuis en heeft dikwijls ruzie met moeder. Geert houdt fooien achter en gaat stiekem naar de bioscoop. Dat komt vader ter ore, als hij een vergadering bezoekt. Thuis is hier erge ruzie om. Geert verdedigt zich: "Ik wil niet leven zoals jullie, ik kàn het niet. Ik wil wèl werken, maar altijd in de ellende zitten, tobben en ploeteren, dat dóe ik niet! Ik wil weg!". Dan schreeuwt vader: "Er uit!" en Geert gaat om half twaalf 's avonds het huis uit en de donkere steeg in. Ze gaat naar haar mevrouw, waar ze een eigen kamertje krijgt. Nu is Annetje de oudste, want Geert kwam niet meer terug.
Annetje moet nu naaien leren, stadsnaaien, om later aan de kost te komen. Maar Annetje wil haar droom, haar geheimpje met de juffrouw, om onderwijzeres te worden, niet opgeven. Ze gaat een avondcursus stadsnaaien volgen van 's avonds acht tot haf tien. Als ze in de 6e klas zit, wordt er op een avond weer een broertje geboren, het negende kind van het gezin Bos. Vader krijgt uiteindelijk weer werk als timmerman, waar hij niet blij mee is, omdat het zijn vak immers niet is, maar hij zal wel moeten om de kost te verdienen
Aan het einde van het zesde leerjaar krijgt Annetje, na lang pleiten van de onderwijzers van school, die bij haar thuiskomen om met vader te praten, toestemming om te gaan leren voor onderwijzeres. Ze krijgt een beurs, zodat vader niets voor haar hoeft te betalen. "Jij bent een gelukskind", zegt moeder dan. Sindsdien studeert Annetje hard en wordt de beste van haar klas.
Op een noodlottige dag, valt vader van de steiger en wordt hij gewond thuisgebracht. Langzaam knapt hij op, maar zal nooit meer kunnen werken en nooit meer zonder stok kunnen lopen. Altijd zal hij ongelukkig blijven en geen geld meer kunnen verdienen. Dan knapt er iets bij Annetje, ze begrijpt dat zij nu moeder moet helpen en geld moet gaan verdienen. Ze geeft haar studie op en wordt naaister.
Intussen worstelt Geert met haar geweten. Ze is niet gelukkig in het rijke, deftige gezin, omdat ze er niet echt bijhoort. Haar plaats is in de keuken en ze is eenzaam. Als ze Annetje op een dag tegenkomt, vraagt die haar om terug te komen naar huis. De volgende dag keert Geert naar huis terug. Moeder is blij, vader ziet haar eerst niet, maar zegt later ook dat het goed is dat ze weer thuis is. Zo wordt Geertje weer een dochter van vader en moeder en zal ze hun zorgen verder delen. Dat geeft haar rust en innerlijke vrede.
Zo is Annetje tòch naaister geworden. Als ze op een avond haar naaiwerk gaat wegbrengen, ziet ze op een stille gracht mijnheer Van 't Hoog en haar juffrouw van de eerste klas, gearmd lopen. Ze loopt door, ze wil ze niet zien, ze voelt zich zo bedroefd en eenzaam.
Later werkt Annetje in één van de naaihuizen. Ze werkt hard. mevrouw ziet haar ernstige gezicht en vraagt: "Hoe oud ben je Annetje?"
"Zestien jaar, mevrouw".
Mevrouw blijft naar haar kijken en dan zegt ze: "Zit eens stil... kijk nu eens... een grote grijze haar! Wacht ik zal hem er uit trekken. Daar ben je nog te jong voor....
Dan buigt Annetje haar hoofd... en daar valt een glinsterende, grijze haar op de grond... haar eerste.

Fragment uit het boek:
Toen 't October was, brandden overal de kachels. Winterjassen werden voor de dag gehaald. Voor de grote winkelramen was alles, wat aan de zomer deed denken, verdwenen.
"Volop winterdienst", hoorde Annetje een lachende meisjesstem zeggen. Tersluiks keek ze toen naar dat meisje op. Ze was groot en blond. Ze droeg een lange, donkere, warme mantel, met een mooie bontkraag, waarin haar kin diep wegdook. Een vriendinnetje stond iets verder.
"Kijk zeg, die snoezige mantel, nog geen dertig gulden, 't is geen geld....."
Dat zei dat andere meisje. Toen voelde Annetje een warme gloed naar haar wangen stijgen.
"Nog geen dertig gulden.... geen geld.... voor een mantel, één mantel...."
Haar vader verdiende het lang niet in een hele week...., van dat geld leefden ze met z'n negenen, van Zaterdagavond tot Zaterdagavond.
Haar moeder...., Annetje wist zich niet te herinneren, dat die een nieuwe mantel gekocht had. Ze had er één, een zwarte. Die droeg ze 's zomers en 's winters. Ze ging immers heel weinig de deur uit. Ze kon zich moeder niet voorstellen in een andere mantel.... Verbeeld je, moeder met zo'n mooie bontkraag om de hals...., dan was ze net een deftige mevrouw. Ze zag weer de grote prijskaart, nog geen dertig gulden...., geen geld...., maar haar moeder zou toch een grotere maat nodig hebben, deze was te klein, die paste 't blonde meisje....
Wanneer.... wanneer zou er bij hen thuis een mantel gekocht worden van dertig gulden....? Wat zouden ze dan een geld hebben, als dàt kon.... Misschien later, als zij groot was.... als zij geld verdiende. Dan zou ze thuis komen met een dikke portemonnaie. "Moeder, hier is geld. Je hoeft nu nooit meer die oude zwarte mantel te dragen. Ik heb geld voor een nieuwe. 'k Heb ze voor 't raam gezien.... zo mooi, zo keurig, voor nog geen dertig gulden.... geen geld...."
Zo stond Annetje voor de winkelruit...., haar handjes plat uitgespreid tegen 't gladde spiegelglas.... een kleur op de wangen.
"Vooruit daar, smeer die ruiten niet zo vol! Al dat kleine straatgrut! Jullie maken die ruiten zo vies.... 't is geen gezicht....! Alles ziet er zo onooglijk uit door die beduimelde, vette vingers...."
Annetje schrok. Dat was tegen háár geweest.... Zij hoorde tot het "straatgrut".... Ze ging, keek nog even om, zag den boozen man met een ander praten.... Nu hadden ze 't over haar.... en die anderen...., die óók tot 't "straatgrut" hoorden.... die ook met hun vette vingers de ruiten beduimelden, zodat alle mooie mantels er onooglijk van werden. Dan konden de mensen met geld ze niet goed zien.... die mooie kleren, door hùn vette vingers, vingers van 't straatgrut! Dat mocht niet! De ruiten moesten trots en helder de kleren tonen.... Dan kochten de mensen eerder...., dan bleven ze vanzelf stilstaan om te kijken.
"Zie toch eens...." zeiden ze dan.... "Zie toch eens, nog geen dertig gulden voor die mooie mantel.... geen geld...." Arme moeder....!
Annetje wist niet, dat ze liep te huilen, dat een dikke traan zich een weggetje baande over haar bleke wangen, een klein vochtig weggetje, waar nu veel andere traantjes langs drupten. Ze veegde met haar mouw langs haar ogen. Nu was die nat, die mouw van haar dunne manteltje..... géén winterdienst.