Cornélie Noordwal

Cornélie Alexandrine Noordwal werd op 30 september 1869 geboren. Haar ouders waren Alexander Noordwal en Sina de Haas. Het conservatieve Joodse gezin woonde in Den Haag, alwaar haar vader graveur en opticien was en later geldwisselaar en commissionair in effecten.
Toen ze later terugkeek op haar kinderjaren, waren de herinneringen vooral somber van aard. Bitter schreef ze over haar tijd bij de schooljuffrouwen: "Gij waart de gal en alsem mijner eentonige jeugd; maar ik dank u toch, want gij hebt mij geleerd van mededoogen te schreien om kinderleed!"
Na de, volgens eigen zeggen, nogal onaangename schooltijd, behaalde zij in augustus 1889 de akte M.O. Engels. Hierna was zij enige tijd werkzaam als lerares.
In 1893 publiceerde Cornélie Noordwal haar debuutroman Geraldine.
In deze roman neemt de schrijfster onder meer stelling tegen zowel het alledaagse laat-19e-eeuwse standsbewustzijn als het anti-semitisme van die jaren.
Op 24 januari 1901 verhuisde zij naar Brussel, om in november weer naar Den Haag terug te keren. Begin 1908 vertrok zij naar Parijs, alwaar ze tot aan haar dood, op 31 mei 1928, woonachtig bleef. Cornélie bleef haar hele leven, ondanks enkele romances, ongehuwd.

Noordwal correspondeerde onder meer met de jonggestorven Amsterdamse schrijver en journalist Frits Oostdorp (Fred Schröder) en later onder andere met Ina Boudier-Bakker, de naturalist Frans Coenen, en de zeer door haar bewonderde Willem Elsschot. Behalve door Coenen werd zij geïnspireerd door Gustave Flaubert en Alphonse Daudet, maar ook door George Eliot en Charles Dickens. Haar beste werk kenmerkt zich vooral door de psychologische diepgang van haar hoofdpersonen, en verder door levendige dialogen, een vlotte verteltrant met veel humor en ironie, en door sociale bewogenheid (met name waar het de positie van de werkende vrouw betreft) en gedetailleerde beschrijvingen van het alledaagse stadsleven aan het begin van de 20e eeuw.
In haar Haagse periode, tussen 1901 en 1908, publiceerde zij haar meest interessante romans: zoals Intra Nos (1902), De Winkeljuffrouw uit l'Oiseau d'Or (1904), en De nieuwe mevrouw Garvliet (1908). In deze periode verscheen ook haar eerste, meest geslaagde Haagsche blijspel, De referendaris-titulair (1905), en de geestige novelle Juffrouw Wijnstede's uitstapje (1906).
(Bron: Het Damescompartiment Online)

Voor bakvisschen en oudere meisjes schreef zij o.a.:
O, die lastige Juf, boek voor meisjes, 1897
Kleine Trees, ca. 1900
Pension Brocke, 1900
Ursule Hagen, 1900
Nina Donker, boek voor bakvisschen,1904