De Nachtmannetjes

Door Eetie van Rees
(Ecoline Adriënne van Rees, 1890-1973, keramiste)
Uitgever W. van Hoeve - Deventer, 1946

Korte inhoud:
Als Marjolijntje op een avond niet naar bed wil en stilletjes het huis uitloopt, ontmoet ze op een landweg achter het huis drie kleine mannetjes. Ze zijn heel klein en hebben grappige, ronde, pluizige lijfjes met lange staarten en wijze gezichtjes. Het zijn de nachtmannetjes, vertellen ze en ze raden haar aan om snel naar bed te gaan, want alleen als ze droomt kunnen zij bij haar komen en ze beloven haar dan leuke, aardige dingen laten zien.
En ja, zodra ligt Marjolijntje in bed, of de nachtmannetjes komen en nemen haar mee een hoge boom in. Bovenin in een nest ligt een uiltje te slapen, maar een jong kraaitje schreeuwt zo, dat een tweede uiltje hem zegt op te houden, want anders wordt zijn vrouwtje wakker. Omdat de nachtmannetjes niet van boze beesten houden, gaan ze snel weg.
Onder een bosje hoog gras, zien ze verschillende vliegjes en torretjes met elkaar dansen, terwijl een van hen op een heel klein viooltje speelt. Marjolijntje ziet duidelijk hun gezichtjes. Het zijn rare gezichtjes.
"Dat komt omdat je droomt", leggen de nachtmannetjes uit.,"de beestjes dromen ook en zien zichzelf op deze manier en jij droomt dat je hun dromen ziet". Marjolijntje begrijpt het niet zo goed, doch eigenlijk kwam het er niet zo veel op aan waarom zij er zo uitzagen. Ze vond ze schattig. Toen ze verder gingen zagen ze een allervreemdst dier. Hij had geen armen of vleugels, maar had heel grote, bolle ogen en een lange snavel. Het was de beestendokter die, door ernstig met zieke dieren te spreken via zijn klepperende snavel, ze kon genezen. Zo zag Marjolijntje dat hij een hondje met kiespijn genas.
Vervolgens bezocht ze op de rug van een rupsje met een paardenhoofd de theepartij van een koetje. De nachtmannetjes gingen niet mee, zij hielden niet van koekjes en taartjes, zij leven van schaduwen en wijsheid. Op een grasveld was een kleed uitgespreid waar verschillende vreemde dieren omheen zaten. Het kleine koetje had een mensenhoofd, dit kwam doordat zij iedere nacht van haar baas droomde, van wie zij veel hield.
Toen de taartjes op waren gingen ze naar de Bovist, die een paddestoel was die je niet kon eten. Een speelgoedbeertje vroeg een plaats om te slapen. "Ga maar naar de berg van Sintantree", zeiden de nachtmannetjes, "maar haast je, want de haantjes zullen gauw gaan kraaien". Daarom werd ook Marjolijntje teruggebracht. De nachtmannetjes beloofden terug te zullen komen, als ze altijd op tijd naar bed zou gaan. En toen het haantje kraaide, deed Marjolijntje haar ogen open, - in haar eigen bed!

Fragment uit het boek:
Zo kwam ze aan een holle weg, waar ze in de berm een holletje zag onder een wortel en een handwijzer, die daarheen wees, waarop met grote letters stond: DOKTER.
En verder was er niks.
Verbaasd stond ze naar dat hol te kijken, toen er twee kleine eendjes aankwamen. Moesten die de dokter raadplegen, waren zij ziek? De een ging dadelijk op zijn rug liggen en deed zijn ogen dicht, terwijl de tweede stil bij zijn vriendje ging zitten wachten, met een ongelukkig gezicht.
Wat deden ze daar toch?
Toen kwam er weer een diertje, zoals Marjolijntje nog nooit had gezien. Was het een hondje? Maar waarom had het dan zo'n lange snuit?
Nieuwsgierig vroeg zij daarnaar. "Begrijp je dan niet dat het arme, kleine hondje kiespijn heeft?" legde het tweede nachtmannetje uit en hij keek meewarig naar het vreemde dier. "Zelfs in zijn slaap voelt hij het en droomt nu, dat zijn bek wel vijfmaal zo groot en zo lang is als anders. Hij probeert telkens, om enkel maar te denken aan de mooie halsband, die hij vandaag pas heeft gekregen, maar toch voelt hij aldoor die nare kies".
Meelijdend stond Marjolijntje op, om het hondje wat te gaan aaien en troosten, toen zij uit het hol een allervreemdst dier zag komen. Hij had een prachtig gekleurd vest aan en helemaal geen armen of vleugels, of hij moest die onder dat vestje verstopt hebben. Maar wel had hij heel grote, bolle ogen, waarmee hij aandachtig naar de zieke beesten keek en een enorme, lange snavel.
"Wie is dat?" vroeg Marjolijntje, een beetje verschrikt.
"Dat is de beestendokter," antwoordden de nachtmannetjes. "En hij is erg knap."
"Maar waarom heeft hij dan zo'n grote snavel?"
"Dat is zijn mond," zei het derde nachtmannetje, dat tot dusver nog niets had gezegd. Blijkbaar vond hij het woord "snavel" niet beleefd genoeg voor iemand die zo knap en wijs was.
"Hij moet zoveel aan de dieren vragen over hun kwalen en hun raad geven. De hele dag moet hij zijn mond gebruiken, daarom droomt hij nu dat die zo groot is. En hij kijkt aldoor naar gewonde pootjes of gescheurde vleugeltjes en hij moet ze goed bekijken, om te weten hoe alles weer heel en beter gemaakt moet worden, daarom heeft hij zulke grote droom-ogen."
De dokter, (Marjolijntje wist nog altijd niet wie hij eigenlijk was) keek met zijn grote, bolle ogen van het ene dier naar het ander en dat scheen hen al een boel op te monteren en goed te doen.
Het eendje dat op de grond lag, deed zijn ogen tenminste open en stond weer op. En toen hij naar de zieke kies keek, kromp de lange snuit van het kleine hondje aanmerkelijk.
Ja, het was werkelijk een knappe dokter.