De Avonturen van een Schaatsenrijdster

Geschreven door Annie S. Bergsma
Geïllustreerd door Miep de Feijter
Tweede druk, 1939
Uitgever Gebr. Kluitman - Alkmaar
Bibliotheek "Ons Genoegen"
Leeftijd 8 - 12 jaar
Voor het eerst verschenen in 1936

Wordt gevolgd door:
Wiekje en haar vrienden, 1939

Korte inhoud:
Winteravonturen van de kleine 5 jarige Wiekje, die in het Friese boerenland woont, samen met vader, moeder en haar twee broertjes Sjoerd (8) en Bouke (10).
Wiekje leert schaatsenrijden achter een stoeltje, op de sloot voor haar huis. Dit doet zij zo goed, dat ze al snel los kan rijden. Nu gaat zij tochten maken "aan de stok" met vader en de broertjes. Vader laat voor Wiekje een haakje maken, waaraan zij zich vast kan houden, als zij samen met haar vriendinnetje Elske gaat rijden. Nu gaan de meisjes de oom en tante van Elske bezoeken. Over het ijs gaan ze op weg naar oom Pier en tante Hinke. Net als ze verdwalen, komen ze oom Pier tegen, die een tocht in een arreslee maakt. De meisjes mogen tot hun grote vreugde meerijden en ze maken een lange tocht.
Ook moeder kan goed schaatsenrijden en op een zondag maakt het hele gezin een tocht naar de boerderij van Oom Hielke en tante Beike. Tante heeft een prachtige sneeuwbal, waarin een klein rood huisje zit. Zij vertelt er een spannend verhaal over, waar de kinderen van genieten.
Als er hardrijd-wedstrijden worden verreden, wint Bouke de eerste prijs. Hij krijgt een echte meccanodoos! Wat is Wiekje trots op haar broertje.
Dan valt de dooi in en is de ijspret voorbij.

Fragment uit het boek:
Om één uur 's middags was Wiekje klaar voor de tocht. Het haakje, waaraan de schaatsen hingen, hield ze onder de arm.
Elske was mooi op tijd. Samen stapten ze naar de vaart, waar ze hun schaatsen aanbonden.
Vader en moes keken hen na. Ze droegen beiden een witte trui en muts en een donker, wippend rokje.
"Jullie moeten bij licht weer thuis zijn, meisjes," waarschuwde moes.
"Om vier uur," voegde vader er aan toe.
"Ja, dat zei mijn vader ook," riep Elske.
Ze keken nog een paar keer om en wuifden. Toen sloegen ze de dorpsstraat in.
"Ik ga maar vóór, hè?" zei Elske, toen ze de schaatsen onder hadden. "Ik ben de grootste."
Ze nam het haakje onder de arm, Wiekje nam het ook vast - en weg reden ze.
Ze reden er lustig op los. Doordat ze bijna even groot waren, reed het heel prettig aan 't haakje.
Alle kinderen, die ze tegenwamen, keken hen met grote ogen na.
Elske en Wiekje aan een haakje. Wat konden ze goed rijden. Ja, als je ook aan zo'n mooi haakje reed. Elske's vader had het apart voor hen gemaakt. En nu reden ze samen naar de Noorderbuurt, naar Elske's oom en tante.
Alle kinderen wisten het, want Elske had 't hun zelf verteld.
Elske en Wiekje reden vrolijk verder.
"Wat gaat 't fijn, niet?" riep Elske. "Mijn haakje is haast klaar, vader moet 't nog schaven."
"Ik ga er Zondag aan rijden met Sjoerd," zei Wiekje. "Dan gaan we weer naar tante Bei."
Ze reden langs een mooie brede sloot, die tussen de weilanden door slingerde. Nu kwamen ze aan een driesprong. Hier kwamen drie sloten bij elkaar.
"Welke kant moeten we nu uit?" vroeg Wiekje.
Elske keek eens om zich heen, maar er was niemand aan wie ze het vragen kon. Ze waren alleen tussen de witte velden....