Pietje Bell

Geschreven door Christiaan van Abkoude
Geïllustreerd door Jan Rinke (1863-1922)
Omslag, vrij naar Jan Rinke, van Henri Pieck (1895-1972)
Uitgeverij Kluitman - Alkmaar
Zevenentwintigste druk, 1957

De eerste uitgave van "Pietje Bell of de lotgevallen van een ondeugenden jongen", verscheen met illustraties van Jan Rinke in 1914.
Vanaf 1958 is de uitgever begonnen de Pietje Bell-serie als pocket op de markt te brengen. Daarna heeft de kinderboekenschrijver W. N. van der Sluys, met goedvinden van de familie van Abkoude, de tekst van enige delen drastisch "aan de moderne tijd aangepast".

In de jaren vijftig oogstte de verfilming van "Pietje Bell's goocheltoeren" veel succes.
In 2002 is Pietje Bell ook verfilmd door de Shooting Star Filmcompany B.V., onder regie van Maria Peters.

Vervolgdelen van Pietje Bell:
De vlegeljaren van Pietje Bell, 1920
De zonen van Pietje Bell, 1922
Pietje Bell's goocheltoeren, 1924
Pietje Bell in Amerika, 1929
Nieuwe avonturen van Pietje Bell, 1932
Pietje Bell is weer aan de gang, 1934
Pietje Bell gaat vliegen, 1936

Korte inhoud:
In de Rotterdamse Breestraat, wonen schoenmaker Pieter Bell, die door iedereen Jan Plezier genoemd wordt, omdat hij altijd lacht en vrolijk is, zijn vrouw Marie en hun 14 jarige dochter Martha, die de kweekschool volgt, om later onderwijzeres te gaan worden. Jan Plezier is het tegenovergestelde van zijn buurman Geelman, de drogist, die altijd zuur kijkt en een echte izegrim is. Geelman heeft een 12 jarige zoon, Jozef, die altijd braaf en erg sloom is.
Pieter Bell's grootste wens gaat in vervulling, als er op een dag een zoon wordt geboren. De kleine Pieter Bell lijkt sprekend op zijn vader. Hij is altijd vrolijk en lacht en zingt de gehele dag. Hij heeft gitzwart haar en donkere ondeugende ogen en haalt voortdurend stoute streken uit, waar vader dan erg om moet lachen. "Zo'n jongen toch. 't Is een reuzentiep!", zegt vader dan tegen moeder, als Pietje weer eens iets uitgehaald heeft.
Als de oude, gierige, tante Cato komt logeren, zegt Pietje haar dat ze een tang is, die over een cent valt en loopt over straat met tante's pruik op.
Op school maakt Pietje alleen maar pret. Martha is zijn onderwijzeres en heeft veel met hem te stellen.
Op Pietje's zevende verjaardag, geeft hij een circusvoorstelling, waarbij hij Martha's gouden horloge stukslaat en het huis bijna in brand steekt. De hele stad kent nu die ondeugende Pietje Bell. Op school krijgt hij nu een strenge meester. Met deze meester Ster kan Pietje goed opschieten, omdat hij goed kan leren en meester schik in hem heeft.
Martha gaat een week logeren in Den Haag bij haar vriendin, Jo Velinga. Pietje mag ook een dagje komen en hij kan het goed vinden met het jongste broertje Hansje. Samen zetten de deugnieten de hele boel op stelten. De oudste broer, Paul Velinga, moet daar erg om lachen en zorgt ervoor dat de belhamels niet al te zwaar gestraft worden.
Als er een circus in de stad komt, belandt Pietje zowaar in de leeuwenkooi, waar hij gelukkig op tijd uit gered wordt.
Martha en Paul Velinga verloven zich en tijdens het verlovingsfeest gaan Pietje en Hansje "zwembadje" spelen en zetten zo de hele bovenverdieping onder water, zodat het beneden in de salon regent.
Als er in de winter sneeuw ligt, wordt meester Ster ziek, hij krijgt longontsteking. Pietje bezoekt hem iedere dag en leest hem voor. Helaas overlijdt meester Ster en Pietje heeft voor het eerst een groot verdriet te verwerken. Met de hele klas gaat Pietje meester begraven en de kinderen zingen een ontroerend afscheidslied aan zijn graf.
De familie Bell gaat verhuizen naar de Herenstraat, waar vader een nieuwe schoenwinkel krijgt. Op oudejaarsavond draait Pietje in het nieuwe huis de gaskraan dicht, zodat de familie in het pikkedonker zit. Iedereen schrikt, behalve vader. Pietje wordt opgesloten om over zijn zonden na te denken en hij neemt zich voor zijn leven te gaan beteren.

Fragment uit het boek:
Tante Cato was al stevig ingedut en hoorde Pietje niet binnenkomen. Hij keek naar tante, naar haar open mond, naar de grote puist op haar neus. Er zaten drie haartjes op. Piet had van de jongens gehoord, hoe je wratten kon afbinden. Met een gewoon draadje garen legde je een stevige knoop om de wrat en trok die zo hard mogelijk aan. Na een paar dagen viel de wrat dan vanzelf af. Hij vond het wel een mooi idee om tante op die een voudige manier van dat lelijke ding op haar neus af te helpen. Nu zij sliep, was de gelegenheid daartoe al bijzonder gunstig. De eindjes van de knoop zou hij zo kort mogelijk afknippen, dan bemerkte zij er niets van. En als dan na enige dagen het ding afviel, zou hij zeggen: "Tante, dat heb ik nu gedaan."
Ja, dat was een mooi en goed plan. Hij haalde een draad garen, strikte daar een losse knoop in en schoof die voorzichtig over de knobbel op de neus van de slapende tante Cato. Toen trok hij hard aan, heel hard, want de knoop moest stevig zitten, anders ging het niet.
Opeens vloog tante met een ruk overeind en schreeuwde, alsof zij vermoord werd. Met beide handen greep zij naar haar neus, en toen zij voelde dat zij nog in het bezit was van dat sierlijke pronkstuk, begon zij tegen Pietje uit te varen.
"Jou akelig, schandelijk kind! Jou misdadige jongen! Oude mensen bespotten en mishandelen. Wat doe je hier? Dit is mijn kamer. Ga weg, oneerbiedige jongen, laat ik je niet meer zien."
"Maar tante....."
"Ga weg, ik ben je tante niet! Hemel, wat heb je toch met mijn neus uitgevoerd? Hangt er een draad aan?"
Tante Cato ging voor de spiegel staan en zag het garen om de knobbel geknoopt. Zij maakte het gauw weer los en keek Pietje met een vernietigende blik aan.
"Tante, ik wou...."
"Ben je nog hier? Ik zeg immers, dat ik je tante niet ben en dat je moet weg gaan!"
"Bent u mijn tante niet?" vroeg Pietje verbaasd. "Bent u dan een oom?"
"Nu voor het laatst, brutaal kind: Ga - De - Deur - Uit!"
"Maar dan raakt u de puist niet kwijt, tante."
Tante Cato was buitenzichzelve. Ze zette Pietje buiten de deur. Deze begreep maar niet, dat tante zoveel drukte om niets maakte.

Kruimeltje

Gechreven door Christiaan van Abkoude
Illustraties van Pol Dom
Uitgave gebr. Kluitman Alkmaar
Voor het eerst verschenen in 1922.

"Kruimeltje" is één der meest bekende boeken van Chr. Van Abkoude. Dat is geen wonder, want zijn beschrijving van het Rotterdamse straatjongetje is niet alleen voor kinderen zeer boeiend. Kruimeltje heeft geen ouders en is gaan zwerven toen zijn pleegmoeder, vrouw Koster, overleed. Zij viel van de keldertrap toen zij een emmer kolen haalde. Het enige wezen dat nu nog om Kruimeltje geeft is zijn hond Moor, die al zijn avonturen deelt.
Als het winter wordt en de straten onder een dikke laag sneeuw liggen en de arme Kruimeltje niet meer weet waar hij naar toe moet, ontfermt Wilkes, een oude man uit een klein vervallen winkeltje, zich over de twee en geeft ze een warm onderkomen. Hoe Kruimeltje zijn ouders heeft verloren, is een hele geschiedenis en hoe hij ze uiteindelijk weer terugvindt is het einde van dit romantische kinderboek.

Kruimeltje is verfilmd in 1998 door Shooting Star Filmcompany onder regie van Maria Peters.

Fragment uit het boek::
Het was een donkere hoek, de sneeuw was er hoog in opgewaaid en Kruimeltje zakte er tot aan z'n knieën in. Maar van binnen was de kist droog. Hij schudde de sneeuw van zich af, voor hij er inging, want hij wilde het hooi niet nat maken.
Toen kroop hij in de kist en voelde, dat hij op een bundel stapte. Een zacht gejank klonk op en tastend met de handen merkte hij, dat er een hond in de kist lag te slapen.
Het dier ontwaakte en kreunde zachtjes.
"Stil maar, ouwe jonge," zei Kruimeltje, "wees maar niet bang, dat ik je weg zal jage....Ik kom maar een beetje bij je ligge, dan zullen we mekaar warme, hè? Hebbe ze jou ook de straat opgestuurd?"


Hollandsche jongens

Geschreven door Christiaan van Abkoude
Omslag en illustraties van A. Rünckel, (1876-1956)
Uitgever Gebr. Kluitman – Alkmaar
Tweede druk
Voor het eerst verschenen in 1907

Korte inhoud:
Op instituut Schalmeier te Rotterdam zitten de vrienden Flip Duivemans, Willem Felsing, Johan Blankendijk en Wouter Dalberg ("zwarte Wout"), zo genoemd om zijn zwarte haren. Zwarte Wout sart Johan Blankendijk, omdat hij niet vaak mee kan doen, daar hij thuis eten kookt en boodschappen doet voor zijn moeder en altijd braaf zijn lessen leert. Wouter heeft een rijke vader, dus leren hoeft voor hem niet zo, hij zal toch wel bij zijn vader in de zaak komen.
Zwarte Wout komt in de macht van Karel Dippers, een oudere jongen die rookt en drinkt, doordat hij met hem meegaat naar de herberg en waar hij door dobbelen schulden maakt. Om deze schuld af te lossen, steelt hij op school het zilveren horloge van Flip en verkoopt het aan een juwelier. Een kolendrager, die tijdens de diefstal ook op de gang was, wijst hij aan als de schuldige. Diezelfde avond wordt de arme kolendrager gearresteerd. Als later het horloge ontdekt wordt in de etalage van de juwelier, blijkt al snel wie de werkelijke dader is. De kolendrager wordt vrij gelaten en Wouter wordt tot een hoge boete veroordeeld. Zijn vader schaamt zich zo voor zijn zoon, dat hij de arme kolendrager een vaste betrekking aanbiedt.
De vader van Johan komt zonder werk, omdat zijn baas failliet is. Johan stapt naar mijnheer Dalberg en vraagt om werk, zodat hij zijn ouders kan helpen. Dalberg vindt dat hij op het instituut moet blijven, maar wil wel zijn vader helpen door hem werk aan te bieden. Nu is Johan zo dankbaar, dat hij belooft vrienden met zwarte Wout te worden en dat altijd te zullen blijven.
Er komt een duitse jongen op school, Heinrich, die al snel in de vriendenkring wordt opgenomen, alleen zwarte Wout wil niets van de duitse jongen weten. De vier vrienden Flip, Johan, Heinrich en Willem richten "De Vriendenbond" op. In de kerstvakantie maken ze een voetreis van Rotterdam naar Den Haag en weer terug. Ook schrijven ze een schaatswedstrijd uit.
Er worden medailles en rugnummers gemaakt voor de grote dag. De groep van zwarte Wout, Karel Dippers en hun mooie vrienden richten nu ook een club op: "De zwarte bende". Zij besluiten om wraak te nemen en de schaatswedstrijd geheel te doen mislukken. Gelukkig houden de vaders Felsing en Blankendijk, die meehelpen de wedstrijd te organiseren, de zwarte bende in de gaten en sturen er een paar sterke boerenzonen op af, die de bende uit elkaar smijt, net als ze tijdens de wedstrijd de baan willen versperren.
Ter ere van de 14de verjaardag van Heinrich geeft zijn vader een groot ijsfeest, dat gehouden wordt op de vijver in de tuin van hun huis. Ook zwarte Wout krijgt, op voorspraak van Johan, die immers beloofde zijn vriend te zullen worden, een uitnodiging. Wouter wil wel graag. Hij heeft berouw en laat de zwarte bende in de steek. Hij weerstaat de verleiding om 100 gulden, die hij in de la van zijn vaders bureau vindt, te stelen, redt een klein meisje uit een brandend huis en haalt de zoon van de kolendrager uit het ijs, waar hij doorheen gezakt is. Zo betert hij zijn leven en is zijn schuld aan de kolendrager vereffend.
Het ijsfeest wordt een echt ouderwetse hollandse winteravond. Het vriest dat het kraakt. De grote vijver is verlicht met honderden lampionnen. Er wordt een fakkeloptocht gehouden en de vader van Heinrich heeft voor kostuums gezorgd, zodat het een gekostumeerd schaatsenbal wordt. Wouter en de leden van de Vriendenbond, schudden elkaar de hand. Zij zullen voortaan weer vrienden zijn. Het feest wordt afgesloten met een groot vuurwerk en tussen al dat kleurige geschitter staat dan in grote vurige letters te lezen: "Leve de Vriendenbond!"
Op dat ogenblik voelt Wouter zich opgenomen in de Vriendenbond. Hij is er trots op, die wakkere jongens voortaan zijn vrienden te kunnen noemen.

Fragment uit het boek:
Het had des nachts weer flink gevoren. Sneeuw lag er weinig of niet, en dat was voor een dag als heden een meevallertje, want worden niet dikwijls de prachtigste ijsbanen door één enkele sneeuwbui bedorven? En al de banen op den Plas bij den theetuin wàren prachtig! Als je er naar keek voelde je dadelijk den lust opkomen om er eens een toertje te maken! En de afsluitboomen, touwen en hekken, waarboven een ontelb're massa vlaggen en vlaggetjes vroolijk in 't frissche morgenkoeltje wapperden, vertelden al, dat de banen vandaag een bijzonder schouwspel te zien zouden geven: een wedstrijd op schaatsen voor jongens!
Om half negen brak het zonnetje door de morgennevelen, en verlichtte de wit-bevroren velden en wegen met een gouden glans. De ijskristalletjes schitterden als vurige diamantjes in het heldere morgenlicht, de mistige dampen trokken op en alles blonk helder-blank in den schoonen wintermorgen.
Zooals gezegd is, de banen zagen er feestelijk uit! Het waren er twéé, door palen en touwen van elkander gescheiden. Iedere baan was juist 250 Meter lang, en zorgvuldig aan weerskanten afgesloten.
In den tuin van het koffiehuis liepen de knechts van den eigenaar met vlaggen en stokken te sjouwen; hier timmerde er een aan den ingang een wapentrofee, ginds werden vlaggetjes aan de hekken gespijkerd, en aan een zijdeur werd een bordje getimmerd, waarop met zwarte letters te lezen stond:

INGANG VOOR DE RIJDERS
WACHTKAMER

Op een tafeltje lagen roode en witte seinvlaggetjes voor de baancontroleurs, die moesten zorgen, dat geen der mededingers zich aan oneerlijkheid schuldig maakte, b.v. door onder de touwen door te kruipen voor het eindpunt, enz. - Het zwakke Oostenwindje deed de vlaggen lustig wapperen, en het scheen wel, alsof er een bijzonder groot feest op handen was.
Precies om negen uur naderden vier jongens de ijsbanen, hardop pratend en roepend, terwijl hun blinkende schaatsen over de schouders slingerden. Het was de Vriendenbond.
Biij de bocht van den weg kregen de jongens de wapperende rood-wit-blauwe en oranjevlaggen in het oog, en een luid hoera! begroette deze feestelijke versiering! "Hoera! " riep Johan nog eens, en hij zwaaide zijn pet door de lucht.
"Hoera!! " herhaalden Flip, Willem en Heinrich.
"Wie heeft al dat móóis besteld? " vroeg Flip verwonderd.
"Mijn vader natuurlijk!" zei Johan trotsch.
"Dat ziet er goed uit!" meende Heinrich.
"En kijk daar eens aan: wat staat dáár? Ingang voor de Rijders, Wachtkamer," las Willem.
"Laten we eens naar binnen gaan, jongens."
In de wachtkamer, een ruime zaal, was de eigenaar van den theetuin.
"Goeie morgen, heeren! Al present?"
"Jawel, mijnheer! Wel wat ziet het er prettig uit. Heeft Mijnheer Blankendijk dat alles zoo besteld?" vroeg Flip.
"Jawel, Jongeheer," was het antwoord, "en kijkt nu eens hier. Uw pa heeft me deze witte banden besteld, die de Vriendenbond om den arm moet dragen." Hij gaf hun daarop ieder een witten linnen band, waarop met zwarte letters gedrukt stond: VRIENDENBOND
"Hoe leuk hè!" riep Johan. "Die binden we dadelijk om onzen arm, jongens!"
"Laten we liever de baan eens omrijden," stelde Johan voor.
"Ik blijf hier om de jongens op te wachten," zei Willem Felsing, die het prettiger vond, in het warme lokaal te blijven.
Johan, Flip en Heinrich bonden de schaatsen aan en reden in flinken gang de baan eens af.
"De baan is mooi glad, jongens, er is geen scheurtje in," zei Flip, en hij had het nauwelijks gezegd of hij zat met den linkerschaats in een geul en pats!... daat lag hij languit op het ijs.

Het Boek van Luilekkerland

Geschreven door Christiaan van Abkoude, (1880-1960)
Illustraties van Reinhold Hansche, (1867-1945)
Uitgever De Groot & Dijkhoffz, 's Gravenhage, 1912
Oorspronkleijke uitgave: Im Schlaraffenland, tekst van Lucy Malden-Fürth
Loewensohn, 1910

Fragmenten uit het boek:

De Berg van Rijstebrij
Heb je wel eens gehoord van Luilekkerland? En zou je daar niet graag eens naar toe willen? O, het is daar zoo prettig! Ieder mag daar doen, wat hij wil en niemand behoeft te werken. Je moogt er heel den dag lekker eten en drinken, zonder ervoor te betalen. Er is geen school en alle kinderen spelen den heelen dag buiten. En 's avonds mogen zij allemaal laat opblijven, net als de groote menschen. Is dat niet heerlijk?
Kom, wij gaan eens een reisje maken naar Luilekkerland. Heb je zin om mee te gaan? Mooi, dan zal ik je er netjes heenbrengen.
Zie je daar ginds dien witte muur? Daar moet je eerst een gat in eten, zóó groot, dat je er door kunt kruipen.
Doe maar net als het jongetje op de plaat. Die heeft in elke hand een lepel en daarmee gaat hij nu zóó veel en zóó gauw eten, tot hij een heel gat in den berg heeft gemaakt. Maar pas op! Je moet er niet aan beginnen, als je geen honger hebt. Want als je midden in de rijstebrij-berg bent, en je lust niet meer, dan kom je nooit in Luilekkerland. Je zorgt er dus voor, in geen tien dagen iets te eten, voor je aan de brij begint. Dan pas kan je er doorhéén eten.
Vooruit nu, neem je lepel en nu maar aan het smullen, hoor! Hoe gauwer je eet, des te gauwer ben je ook in Luilekkerland! Jongens, wat zal het dáár heerlijk zijn!

Wat het in Luilekkerland regent
Komt jongens, nu gaan wij den berg weer af. Er is veel meer te zien in Luilekkerland.
Maar wat is dat? Begint het nu opeens te regenen?
Au! daar krijg ik een grooten, harden droppel op mijn neus! Het is een koekje! Wel nu nog mooier, regent het hier koekjes?
Ja, zoowaar! En wat is dat witte goedje, dat daar uit de lucht valt? Zou dat sneeuw zijn? Neen jongens, dat is heerlijke honing! Proef maar eens!
En nu gaat het al langer hoe harder regenen!
Boterkoekjes, wafeltjes, bruidsuikers, chocolaadjes, dropjes en krakelingen vallen bij stroomen neer.
Alle kinderen komen gauw naar buiten om al dat lekkers op te vangen. Kijk eens hoe ze smullen!
Dat eene ventje heeft al een zak vol lekkers bij elkaar geraapt en zijn zusje vangt alles in haar schortje op
Dat is nog eerst eens een heerlijke regen!
Zie je wel, hoe de daken van de huizen bedekt zijn met dikke honing? Die smaakt wat heerlijk op de boterham en als je er graag wat van hebben wilt, moet je 't maar met een lepeltje van het dak scheppen!
Wanneer de honing op de straat valt, wordt ze heel gauw hard. Dan kan je er op schaatsen rijden en met een sleetje glijden!
Kijk, daar komt al een man op een slee aan! Dat meisje met die paraplu mag wel oppassen, dat die man haar niet onderstboven sleedt!
Grabbelt maar flink koekjes en lekkers, jongens, en stopt er je zakken maar mee vol!