Het Geheim van Paal 17

Door Kasper W. Afman, (1914-1992)
Tekeningen van Thea Gregoor, (1917-2004)
Uitgever V. A. Kramers - Rijswijk (Z.-H.), 1952

Boeken van Kasper Wigbolt Afman:
Het Geheim van de verloren gang, 1947
Het Panopticum-avontuur, 1950
Het Geheim van het Egyptische graf, 1952
Het Geheim van Paal 17, 1952
Het Lachgas Avontuur, 1953
Het Geheim van het Spookhuis, 1954
De Schatgravers van de Dolfijn, 1956
Het Geheim van de vijf gouden beelden, 1958
Het Geheim van de Bison-vallei, 1959

Korte inhoud:
Hans gaat uit logeren bij oom Victor, die vlakbij zee en duinen woont. Zijn hond Fik mag mee. Al snel vindt hij een vriend Joop, die in een klein armoedig huisje in de duinen woont. Joop heeft in de duinen een hol gevonden, waar de twee vrienden dikwijls samen komen. Op een dag zijn er twee geheimzinnige mannen een kuil aan het graven, het blijken Engelsen te zijn.
Zo beginnen de spannende avonturen die de jongens beleven. Ze luisteren gesprekken af die gaan over een boot "de Albatros" en een schat en voortdurend wordt ook paal 17 genoemd. Op een kwade dag verdwijnt Joop plotseling, het blijkt dat hij ontvoerd is door de mannen, die hem betrapt hebben. Hij wordt opgesloten in het schip de "Albatros", maar weet toch nog door de patrijspoort een fles, met daar in een briefje, in zee te werpen.
Gelukkig vindt Hans de fles en weet nu dat Joop op de Albatros gevangen zit. De politie wordt ingeschakeld en Joop wordt gered en de boeven gevangen genomen.
Het blijkt dat een van de gearresteerde mannen de Duitser was, die de omgeving goed kende van uit de bezettingstijd. Hij had de leiding gehad bij de bouw van de bunkers. En tijdens die graafwerkzaamheden was hij op een kist gestuit, waarin 10 ouderwetse geweren uit de tijd van Napoleon zaten. Nu was hij terug gekomen met 2 Engelsen, die hem hadden geholpen na de oorlog uit gevangenschap te ontvluchten, omdat het gerucht ging dat er ook goudstukken begraven waren. Helaas werden er maar 2 goudstukken gevonden en omdat Joop en Hans de politie hadden geholpen om de boeven te vangen, kregen zij ieder 1 goudstuk en Fik, de hond, een grote leverworst!

Fragment uit het boek:
Aan de andere kant van het duin gekomen, stond Hans verrast stil. Want daar rees voor hem op, half weggezonken in een duin, een zwaar betonnen bouwwerk. 't Was natuurlijk een bunker, dat zag je dadelijk. Maar het ding zag er nog zo nieuw uit, dat het wel leek, alsof het gisteren pas klaar was gekomen. Alleen had het geweld van de stormwind het zand hoog opgewaaid tegen de grauwe betonnen blokken en de uitstekende staven betonijzer behangen met stro- en helmpollen.
Nieuwsgierig kroop Hans door een van de overdekte ingangen naar binnen. Bijna geluidloos glipte een zwaluw boven zijn hoofd naar buiten. Hans bevond zich in een grote vierkante ruimte. In de wand rechts van de ingang bevonden zich twee nissen. "Zeker bergplaatsen voor munitie", dacht Hans. In de achterwand bevond zich een opening.
Eerst dacht hij, dat het weer een nis was, maar toen hij dichterbij kwam, zag hij, dat het een nauwe gang was.
Op handen en voeten kroop Hans er door, gevolgd door zijn hond. De loopgraaf was in zig-zag-lijn gegraven en kwam uiteindelijk uit in een kleine bunker. Het was een ideale uitkijkpost. Even bleef hij rustig liggen en juist, toen hij zich omwendde om de bunker te verlaten, hoorde hij een dof gebons. Fik begon te grommen en Hans greep snel de bek van de hond en sloot hem met zijn hand.
Hij luisterde scherp. Ja! Het gebons kwam dichterbij. Het waren voetstappen. Dat was duidelijk. En eigenlijk was het niets bijzonders. Waarom zouden hier geen mensen lopen. Desondanks bleef Hans doodstil liggen en hield hij zelfs zijn adem in, want hij had nu ook stemmen gehoord. Mannenstemmen. En deze mannen spraken.... Engels.
Fik gromde heel laag in zijn keel en Hans kneep met kracht de bek dicht en siste nijdig aan zijn oor: "Stil zijn!"
Het gebrom van stemmen hield op. De mannen moesten zich nu boven op de bunker bevinden. Hans hoopte, dat ze door de vallei af zouden dalen naar de zeekant. Maar het bleef stil. Blijkbaar genoten de mannen van het uitzicht. Ze stonden tenminste stil. Hans probeerde iets te verstaan. Maar het gelukte niet best. Het bleef een gemompel. Voorzichtig kroop hij vooruit en legde zijn oor aan de brede spleet van de uitkijkpost. Ha, nu kon hij tenminste iets meer horen dan een gebrom. Hij kon woorden verstaan, misschien wel hele zinnen.... Maar hoe Hans zich ook inspande, het ging niet.
De man die het meest aan het woord was, sprak een eigenaardig soort Engels, dat Hans nog nooit gehoord had. Hij kon er geen touw aan vast knopen. Ja, natuurlijk verstond hij zo nu en dan "Yes" en "No", maar daar had je niet veel aan. Totdat Hans plotseling iets opving. De stem had midden in een zin uitgeroepen: "Jawohl!"
"Jawohl!", dacht Hans. "Jawohl? Dat is geen Engels, dat is Duits. Maar dan snap ik ook, waarom ik er geen fluit van versta. Dat 's een Duitser, die Engels spreekt...." Hij sloot zijn ogen om nog beter te kunnen luisteren en het enige woord, dat verschillende keren terug kwam, gonsde steeds maar rond in zijn hoofd. Dat was het woord "treasure". Ze schenen het over een schat te hebben. Er kwam ook weer een schip bij te pas. 't Was een vreemde naam. 't Klonk als "Siegel". Hans begreep er niets van.... Ah, daar had je paal 17 weer. Altijd maar paal 17. Daar was tóch iets geheimzinnigs mee....

Het Panopticum-avontuur

Een avontuurlijk boek voor jongens van 12 - 15 jaar

Geschreven door Kasper Wigbolt Afman, (1914-1992)
Tekeningen van Lieven, (Liefje Waterdrinker, (1919- ))
Uitgever V. A. Kramers - Rijswijk (Z.-H.), 1950

Korte inhoud:
Kees Post, een H.B.S.-er, krijgt een onverwachte erfenis. Zijn oom, kermisreiziger van beroep, laat hem een.... Panopticum na. Hij moet hier evenwel zelf gedurende een jaar mee op stap, anders vervalt de erfenis aan de meesterknecht Billy Gordon. Al spoedig blijkt, dat deze zeer onbetrouwbaar is.
Kees gaat met twee schoolvrienden en Elsje naar Paterswolde. In Groningen is kermis en de voogd van Kees, Oom Piet, neemt poolshoogte.
Het personeel van het panopticum gaat in staking en de club van vier, met oom Piet aan het hoofd, bouwt de tent verder op. Billy Gordon besluit wraak te nemen en probeert het werk te hinderen.
Kees treedt op als detective en ontdekt zijn verblijfplaats.
Nadat de tent een dag geopend is geweest, breekt er 's nachts brand uit. Het spoor van de brandstichters leidt naar een logement in een achterbuurt. Twee van de jongens lopen in de val en de bende ontsnapt.
Na een spannende overval op een woonwagenkamp, worden de daders door de politie gearresteerd.

Fragment uit het boek:
Luid claxonerend schoot de blauwe wagen door de straten. Achter hen hoorden de jongens het angstaanjagend geloei van de sirene van de politieauto. Voetgangers sprongen haastig op de trottoirs, fietsers en auto's flitsten voorbij. De wagen reed met een enorme snelheid. Als ze door een bocht gingen, hadden ze het gevoel, of de auto helemaal overhelde en zou slippen. Maar inspecteur Reijnders kneep dan zijn lippen nog vaster op elkaar en voort ging het.
Ze raakten nu in de buitenwijken van de stad en plotseling schoot de auto een zijstraat in. Deze kwam uit op een met bomen beplante weg. Ze hadden de stad verlaten. Nadat ze een scherpe bocht hadden genomen en een overweg gepasseerd waren, minderde de inspecteur vaart.
"Zijn we er nu al"? vroeg Kees, die naast hem zat, een beetje spijtig. "Bijna"! was het korte antwoord. "Nog een honderd meter. We zullen even stoppen". Zachtjes bracht hij de wagen tot stilstand. Onmiddellijk opende hij het portier en keek achterom. De politieauto stond ongeveer tien meter achter hen. Enige agenten sprongen er uit en snelden naar hem toe.
Nieuwsgierig keken de jongens naar buiten. De eenzame buitenweg was onverlicht. Rechts liep een enkel spoor, van de weg gescheiden door een berm en een rij bomen. Links was een groot, onverlicht terrein. Bij het licht van de opkomende maan konden de jongens evenwel duidelijk zien, dat het een soort opslagplaats was. Kees ontdekte een bord waarop nog vaag zoiets van - Oud IJzer - te lezen stond.
"Daar zal je dat kamp hebben", zei Roel en wees schuin naar voren. En hoe meer hun ogen aan de duisternis gewend raakten, des te beter konden ze nu het woonwagenkamp zien liggen. Een zwaaiende lamp, die blijkbaar voor de ingang opgehangen was, wierp een grillig licht over de weg. Donker staken de wagens af tegen het omliggende land. Hier en daar waren flauw verlichte ramen te zien. Maar veel tijd om te kijken kregen ze niet meer, want inspecteur Reijnders riep hen naar buiten.
Er waren inmiddels een stuk of zeven agenten om hem heen komen staan en de jongens voegden zich vlug bij de groep.
"We gaan te voet verder", legde hij hun uit. "Jullie gaan mee, maar denk er om, blijf een beetje in de achterhoede. Het is daar een onbetrouwbaar stelletje en Billy en zijn kornuiten zijn niet voor de poes. Enfin, dat hebben Wiebe en Roel al ondervonden. Dus geen haantje de voorste spelen. Begrepen"?
Een der mannen bleef bij de auto's achter en de rest ging op weg. Zwijgend liepen ze langs de berm in de richting van het kamp.
Kees stootte Wiebe aan, die naast hem liep. "Heb je dat gezien"? fluisterde hij. Wiebe knikte. Inspecteur Reijnders had namelijk onder het lopen zijn revolver te voorschijn gehaald. "Die verwacht nog herrie"! fluisterde Wiebe terug.

Het Geheim van de verloren gang

Een avontuurlijk verhaal voor jongens van 12 t/m 15 jaar

Geschreven door Kasper W. Afman, (1914-1992)
Tekeningen van Lieven, (Liefje Waterdrinker, (1919- ))
Uitgever V. A. Kramers - Rijswijk (Z.-H.), 1947

Korte inhoud:
Drie H.B.S.-ers gaan hun zomervakantie doorbrengen in Zuid-Limburg. Ze logeren op een boerderij dicht bij de Belgische grens.
Toevallig zijn ze getuige van een schietpartij tussen de douane en smokkelaars. Een geheimzinnige gepantserde auto duikt telkens weer op.
De jongens krijgen opdracht van Inspecteur Dubois, om oren en ogen open te zetten bij hun tochten.
Een oude berggids neemt hen mee in de uitgestrekte grotten. De ontdekking, die ze hier doen, blijkt van veel belang te zijn. Het is het begin van een serie spannende avonturen, welke zich gedeeltelijk in de grotten en op een Belgisch kasteeltje afspelen.
De bewoner van het kasteel blijkt een gevaarlijk misdadiger te zijn....
Nadat Bert bijna gevangen is genomen en in de grotten verdwaalt, komt de douane in aktie. Een Belgisch inspecteur van de recherche wordt gevangen genomen door de smokkelaarsbende.
De "Verloren Gang" verbergt een geheim, dat nu onthuld wordt. Op het nippertje komt de bevrijding en na een spannende achtervolging wordt de "chef" gearresteerd.

Fragment uit het boek:
De opkomende maan ging nog schuil achter een wolkenbank. Langzaam reed Jean de open ruimte op. Donker stonden de bomen langs de kant. Vlug keek hij om zich heen. In het schemerige licht zag hij, dat hij zich alleen bevond. Hij zette de motor van zijn Indian af en schoof hem tussen een paar struiken. Een boomstam lag op de grond en hierop ging hij zitten. Scherp luisterde hij naar de geluiden om hem heen. maar er viel niets te horen. In het donker rolde hij een sigaret. Even verlichtte de vlam van de lucifer zijn gezicht, toen hij deze vervolgens aanstak. En direct daarop hoorde hij een verdacht gekraak in het struikgewas.
Bliksemsnel draaide hij zich om. Maar een kalme stem zei: "Goedenavond, Jean". Enige donkere gestalten kwamen nu op hem af. Dadelijk had Jean den Inspecteur herkend. Verheugd sprong hij op.
"Mooi op tijd," prees meneer Gérardin. "Wij waren hier al even. We hebben ons wat geoefend in het op het gevoel lopen door die donkere bosjes. Je had ons zeker nog niet gehoord, hè?"
Jean bekende, dat hij gedacht had de eerste te zijn. De Inspecteur glimlachte. "We wisten alleen niet of jij het was," grinnikte hij. "Maar toen was je zo vriendelijk om een lucifer aan te steken". Hij wees achter zich, waar een donkere groep mannen stond. "Ik heb acht flinke kerels meegenomen," zei hij zachtjes. Hij tastte in zijn zak en overhandigde Jean een zware revolver. "Hier is de beloofde Browning", zei hij. "Gebruik hem alleen in geval van nood. Niet roekeloos schieten. Per slot van rekening ben jij niet bij de politie", voegde hij er aan toe.
Jean omklemde even de gladde kolf van het vuurwapen en liet dit daarna in zijn jaszak glijden. " 't Komt in orde, Inspecteur", zei hij kalm.
Terwijl ze, gevolgd door de mannen, op weg gingen naar het kasteel, vertelde meneer Gérardin Jean wat hij van plan was te doen. Ze liepen langs de kant van het weggetje en hielden zich zoveel mogelijk in de donkere schaduw van de bomen. Nu ze meer en meer het kasteel naderden, was de uiterste voorzichtigheid geboden. Jean hoorde de fluisterende stem van den Inspecteur naast zich. Deze bleek des middags al langs het huis te zijn gereden. Aandachtig had hij de omgeving verkend. Hij had daarbij gezien, dat de enige ingang gevormd werd door het ijzeren hek. Verder konden ze waarschijnlijk ook, behalve door de grote deur, door de serre het kasteel binnenkomen. Jean bevestigde dit vermoeden. Eveneens fluisterend vertelde hij, dat er nog een derde ingang was. Door de garage kon men ook het eigenlijke kasteel betreden.