Ongeluksvogel en Gelukskind

Naverteld door Tante Lize, (E. Dopheide-Witte)
Uitgever Van Holkema en Warendorf – Amsterdam, 1908

De herkomst van het navertelde verhaal is onbekend, evenals de illustrator.
Tante Lize is Anna Christina Elizabeth Dopheide-Witte, geboren 01-08-1869.

O, hoe lief, twee zusjes klein,
'n Blondje en een zwartje,
Zwartje huilt uit alle macht,
"Wees toch zoet, mijn hartje!"
Blondje ligt daar muisjesstil,
Doet of het al lachen wil.
Hoe 't die beiden zal vergaan,
Zal je verder hooren,
Zwartje is altoos ongeluk,
Blondje vreugd beschoren.
Reeds voor 't eind van 't eerste jaar
Was dit allen menschen klaar.

Korte inhoud:
Er worden twee zusjes geboren, een blondje, Maartje, en een zwartje, Klaartje. Maartje is voor het geluk geboren, alles gaat goed in haar leven, doch Klaartje heeft pech en vanaf haar geboorte gaat alles fout voor haar.
Voor hun verjaardag krijgen ze van kleine Frits een kikker in een pot. Maar de kikker ontsnapt en Klaartje holt achter hem aan naar de sloot om hem terug te brengen. Als de kikker in het water springt, stapt Klaartje in een bootje, dat langs de kant ligt. Het bootje drijft weg en neemt Klaartje mee.
Moeder en Maartje missen Klaartje erg en Maartje besluit haar zusje te gaan zoeken. Ze komt diep in het bos bij een oude heks, die haar wil pakken. Maartje vlucht angstig weg, doch de heks achtervolgt haar. Gelukkig valt de gemene heks in het water als Maartje een brug overvlucht en de heks de brug stuk stampt. Dan ontmoet ze een dwergje dat haar wil helpen om Klaartje te gaan zoeken. Ze gaan naar luilekkerland, waar zij zich door een grote koek heen moeten eten om naar binnen te gaan.
Intussen is Klaartjes boot vastgelopen en kan ze aan de kant klimmen, waar ze bij de haasjes in slaap valt. De volgende dag loopt zij het bos in en ontmoet een oud mannetje, dat haar meeneemt naar zijn huisje heel diep in het bos. Daar geeft hij haar oude kleren en moet ze voor hem werken, boenen, sloven, de tuin verzorgen, eten koken en zijn kleren naaien. Klaartje huilt 's nachts in haar bedje, zo moe is zij.
Het dwergje neemt Maartje mee naar de kabouterkoning en hij geeft haar 5 dwergjes mee om haar zusje te zoeken. Ze bezoeken nu de reus, die op een hoge rotsberg woont. Het is een goede reus, hij tilt Maartje en de kabouters hoog op, zodat ze heel ver kunnen zien. En ja! Heel in de verte zien ze Klaartje bij een beekje zitten vissen. Nu haasten zij zich naar haar toe en kunnen haar net op tijd helpen, als zij een grote vis aan de haak heeft. Samen eten zij de vis op in het huisje van de bosman.
Nu willen Maartje en Klaartje naar huis, naar moedertje toe. Een van de kabouters blijft achter bij de oude man, om hem voortaan met het werk te helpen.
Op de terugweg komen ze weer bij de oude heks. Ze vangen haar en binden haar vast aan een boom. Dan eten zij van haar suikerhuisje en nemen ook lekkers mee naar huis.
Aan het einde van het bos komen ze weer bij kabouterland en nemen afscheid van de kabouters. Dan ijlen ze met een vaartje naar huis, waar moedertje bedroefd zit te wachten op haar kinderen. Wat wordt dat een blijdschap! Ze zijn weer thuis! Moeder heeft nog een verrassing: Maartje en Klaartje hebben een broertje gekregen!

3 fragmenten uit het boek:

Klaartje's bootje is vastgeloopen
En wil niet meer heen of weer.
"Och waar zou ik nu toch wezen?"
Denkt het kind met angst en vreezen,
"Kon ik maar bij moeder zijn,
Kom toch, lieve Moeke mijn!"
Maar geen mensch hoort Klaartje klagen,
Slechts de kleine haasjes vragen
In hun taal: "Wat scheelt er aan?
Hebben ze je kwaad gedaan?"
Ongeluksklaartje snikt en lacht,
Gaat dan slapen kalm en zacht.

***********************************************************


En heel dicht hier bij de hand
Ligt het zoet Luilekkerland.
Eerst gaan wij daar op bezoek,
Zie je wel dien reuzenkoek?
Nu, daar dien je door te gaan,
Val er dus maar flink op aan!
En 't gelukskind met haar vrind
Treden binnen blij gezind.
O, wat was daar alles fijn,
Bronnen vol met zoeten wijn!
'n Prachtig sneeuwwit tafelkleed
Ligt zoo maar voor hen gereed
En dan rollen borden aan,
Och, waar komen ze vandaan?
Messen, vorken vallen neer
Uit de boomen keer op keer,
Alles goud, en dan de spijzen
Kwamen zoo den grond uit rijzen.
Soep, pastijtjes en gebraad,
Ham en groenten en salaad,
Sinaasappels, druiven zoet,
Taart en tulband, suikergoed
Vielen zoo maar uit de lucht
En het kind denkt met een zucht:
"Was 'k hier maar met zusje Klaar,
Maar ik neem wat mee voor haar!"
En de kleine krullebol
Stopte vlug haar zakken vol.

***********************************************************


De maan scheen helder, de nacht brak aan
En donker werd reeds het woud,
De moeder zat droef op een bankje kleen
Voor 't stille huisje heel alleen.
Daar hoort ze kindervoetjes gaan
En ziet het paartje voor zich staan.
Wat was dat een blijdschap! De moeder weent:
"Nu kinderen, zijn wij weer vereend!"
Ze moeten vertellen hun wedervaren
En waar ze bleven en waar ze waren.
Het poesje roept vroolijk met veel miauwtjes,
"Waar heb je gezeten, zeg, kleine vrouwtjes?"
De kinderen praten maar, honderd uit,
En vragen van alles met blij geluid.
En moeder zegt: "O, als vader vindt
Zijn blonde schat en zijn bruine kind
Wat zal het in huis dan een vreugde zijn!
Maar nu naar binnen, kindertjes mijn!
Er is in ons huisje iets nieuws gekomen,
Daar heb je gewis niet van kunnen droomen!"
De kinderen hupplen het huisje in,
Daar hooren ze een zacht geluid,
In 't wiegje trappelt een kindekijn,
Een lieve, mollige guit.
"O," roepen ze blij, "Hoe fijn, hoe fijn,
Nu hebben we een lief broertje klein!"

***********************************************************

Marietje in Sneeuwland

Een nieuw prentenboek van Sibylle von Olfers, (8-5-1881 - 29-1-1916)

Tekst van Tante Lize, (Mevrouw E. Dopheide-Witte, geboren 1-8-1869)
Uitgave van C. A. J. van Dishoeck te Bussum in het jaar 1909

Vertaling van: Was Marilenchen erlebte! Ein neues Bilderbuch von Sybille von Olfers uitgegeven in 1905.

Enige andere prentenboeken van Tante Lize:
Ongeluksvogel en Gelukskind, 1908
De Inktduiveltjes, 1908
Onder het Zwammenvolkje, 1910
Hansje op reis, 1925
Wat de bloemen elkaar te vertellen hadden, 1925
Piepkuikentje wou de wereld in, 1927
Sprookjesboeken van Vader Haas, ca. 1929

4 fragmenten uit het boek:

Sneeuwblanke kindertjes, lieflijk en rein,
Dalen omlaag uit den hemel,
Groeten Marietje en dansen in 't rond,
Lustig en vroolijk gewemel.

"Ga je, lief kindje," zoo lokken ze zoet,
"Mee naar de Sneeuwkoninginne?
"Neem dan je mof, trek je handschoentjes aan,
"En wil niet lang je bezinnen."

"Graag," roept Marietje met stralend gezicht,
Wenkend hen toe door de ruiten,
"Even geduld, lieve sneeuwvlokjes fijn,
"Dadelijk kom ik naar buiten."

Nu neemt het Sneeuwprinsesje
Marietje bij de hand
En leidt haar in een lusthof,
Een heerlijk tooverland.

Daar bloeien wonderbloemen
Van glinsterend kristal,
Als diamanten flonk'ren
De bloesems overal.

De grond, dien zij betreden,
Is spiegelglad en blank,
Sneeuwwit zijn gras en heesters,
De boomen hoog en slank.

Nu zegt de verstandige Koningin:
"Brengt spoedig de slede voor!
"Marietje, droog jij maar je traantjes af,
"Je gaat naar je Moesje, hoor!"

"Daar staat reeds de slee voor het Sneeuwpaleis,
"Marietje, gaat dat niet vlug?"
Vier ijsbeertjes brengen de kleine meid
Pijlsnel nu naar huis terug.

Daar staat haar Moedertje-lief aan de deur,
Marietje ijlt naar haar toe
En roept: "Ik kom van de Sneeuwkoningin,
Wat is het dáár heerlijk, Moe!"

En het kleine mondje vertelt zo blij,
Van den tocht, dien ze heeft volbracht,
Van de lieve Prinses en de Sneeuwvlokjes klein.
En 't paleis en zijn tooverpracht.

Wat zegt ge wel van zoo'n avontuur?
Ge twijfelt er toch niet aan?
Dan raad ik je, net als Marietje deed,
Eens zelf naar het Sneeuwrijk te gaan!