Suizebol en Bijdepink

Geschreven door Phiny Dick (1912-1990)
Illustraties van Marten Toonder, (1912-2005)
1e druk verschenen in 1941
Uitgever Van Goor Zonen Den Haag

Korte inhoud:
Twee kabouters, de pientere Bijdepink en de domme Suizebol, die samen in een huisje in het bos wonen, gaan op zoek naar het verdwenen "Boekje waar alles in staat". Dit is gestolen bij kabouter Wetewijs en ze denken dat Zingeling het gedaan heeft. In het besneeuwde bos gaan ze opzoek .Daar ontmoeten ze Wolle Wittewuif en de wijze kraai Gijsbrecht Kreukmeniet. Deze vertelt hun over een uil die een boekje gevonden heeft. Na vele avonturen vinden ze tenslotte de uil en..... het Boekje waar alles in staat, zodat ze het uiteindelijk aan Wetewijs kunnen teruggeven.

Fragment uit het boek:
Ineens bleef Suizebol stilstaan en hij kreeg wel drie dikke rimpels in zijn voorhoofd. "Een boekje waar alles instaat... maar, dat is het boekje van Wetewijs!" mompelde hij in zichzelf. "Ik moet direct teruggaan om het aan die uil te vragen! Er kunnen toch niet twee van die boekjes zijn!"
Suizebol keerde zich voorzichtig om en begon tegelijk weer de heuvel af te dalen. Maar toen hoorde hij ineens boven zich een vreemd lawaai. Verschrikt draaide hij zijn hoofd een beetje om en toen zag hij een hele grote dikke bal, die met een geweldige vaart op hem afkwam!
"Wat een grote sneeuwbal!" dacht hij. "Die zou ik best eens...."
Toen dacht Suizebol niets meer, want de sneeuwbal kwam recht op hem af en.....boem! Daar rolde hij boven over hem heen. "Help!" riep hij nog, maar er was natuurlijk niemand die hem hoorde, want hij zat aan alle kanten in de sneeuw. En hoe verder de sneeuwbal rolde hoe dikker die werd en hoe meer sneeuw er om Suizebol heen kwam.


Miezelientje en Prinses Rosmarijn

Geschreven door Phiny Dick (1912-1990)
Met illustraties van de schrijfster
Uitgever Van Goor Zonen - Den Haag
1e druk verschenen in 1939

De Avonturen van een poesenkind voor alle kinderen

Ook verschenen:
Miezelientje en Kakeline de Kip, 1941
Miezelientje en Wol de Beer, 1949

Korte inhoud:
Het poesje Miezelientje ontmoet op een dag in het bos het Poesenprinsesje Rosmarijn, dochertje van Koning Snorrepiep van Poesenland. Zij is verdwaald en kan het Paleis niet meer terug vinden.Miezelientje besluit haar te helpen en samen gaan zij naar het Paleis op zoek. Ze verdwalen echter in het grote bos.
Onderweg ontmoeten zij Wikkewak de oude kraai, Bruinstaart de eekhoorn, de wijze Pad Boloog, meneer Pluismans het konijn, en meneer TikTok de oude specht. Zij vinden het Prinsesje maar een naar verwaand poesje. Als ze dan ook nog in de sloot valt en haar kroontje verliest, herkent niemand het vieze poesje meer als het Prinsesje Rosmarijn. Toch blijft Miezelientje haar helpen, ondanks dat het verwaande Prinsesje Miezelientje voortdurend kleineert.
Als ze tenslotte in Hondenland meneer Dog van Speurneus de veldwachter tegenkomen, neemt hij ze mee en zet de vieze modderige poesjes achter slot en grendel. Samen weten ze te ontsnappen en worden uiteindelijk door een voerman van een ponnywagen naar het Paleis gebracht.
De Koning herkent zijn eigen dochterje niet meer, zo vies is ze. Ze moet eerst de vraag beantwooorden, hoeveel robijnen er in zijn kroon zitten, voordat hij gelooft dat het echt Prinsesje Rosmarijn is. Hij is ook verheugd te merken dat het Prinsesje veel liever geworden is, door alles wat zij heeft meegemaakt.
Miezelientje wordt na gewassen te zijn met de koets naar huis gebracht en de twee poesjes blijven voortaan echte vriendinnetjes.

Fragment uit het boek:
"Ja, ja," bromde mijnheer Pluismans. "Wat zeg je me daar van, vrouw! Daar loopt me die Miezelientje midden in de nacht door het donkere bos, omdat diè daar verdwaald is...." Hij wees op Prinses Rosmarijn, die met een trots gezichtje stond rond te kijken.
"Wat is dàt voor een poes?" bromde Moeder Pluismans. "Wat ziet dat kind er uit! Helemaal zwart met stukkende kleren...."


Prinses Rosmarijn keek verbaasd van de een naar de ander, want ze dacht eerst dat moeder Konijn Miezelientje bedoelde, maar toen ze zag dat iedereen naar háár keek, zette ze vlug haar kroontje recht.
"Bedoelt u mìj soms?" riep ze met een hoog stemmetje. "Ik ben Prinses Rosmarijn en geen zwart kind met stukkende kleren en mijn vader is Koning van Poesenland en ik zal hem lekker alles vertellen als ik thuiskom....."
"Ze is daarnet gevallen," probeerde Miezelientje uit te leggen, "en toen zal haar jurk wel vuil zijn geworden en zo....."
"Ha!" riep meneer Pluismans en dat klonk alsof hij blij was, maar hij zag er helemaal niet blij uit; eerder boos.
"Hoor je dat, vrouw? Wat verbeeldt het kind zich wel? Het is dat we Miezelientje kennen, maar anders....."


Van Pom, Verk en Fop

Geschreven door Phiny Dick (1912-1990)
Illustraties van Marten Toonder, (1912-2005)
4e druk 1954
G.B. Van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij N.V. 's Gravenhage - Djakarta
N.V. De Nederlandsche Boekhandel - Antwerpen
Voor het eerst verschenen in 1941

Ook verschenen:
Pom van de Pomheuvel, 1943

Korte inhoud:
Een verhaal van Pom, de kabouter, Fop het hondje en het varken Verk genaamd. Pom is een wijze verstandige kabouter, hij woont in de Vijf-Vinger-Eik op de Pom-heuvel. Fop is een vondeling die door Pom wordt aangenomen als zijn zoon en door Uil in het Kookboek wordt bijgeschreven als zoon van Pom. Uil bedenkt ook de naam van Konijn. Hij zal voortaan Toe heten, omdat hij voor zijn konijnengang een bordje had staan met "Toe"gang.
Verk is de vriend van Pom. Samen beleven ze vreemde avonturen, zoals het ontdekken van een onbewoond eiland, het graven naar een schat, het opsporen van vermiste zaken, zoals een pot bosbessenjam, een bus Knapkoekjes en een zak kastanjes, waarvan Kras de Kraai wordt verdacht.
In de winter vindt Verk een onbekend iemand, helemaal wit met een hoge hoed op, die zich niet bewoog en hem aanstaarde met koolzwarte ogen: Een bevroren iemand! Als ze hem voor een vuurtje zetten om hem te warmen, is hij de volgende morgen verdwenen....
Plum de Pad geeft tenslotte nog een feest, waar ook de stoute Kras weer mag komen, zodat ze tenslotte allemaal weer vriendjes zijn en samen het Uilenlied tot slot zingen.

Uit de inleiding van de schrijfster:
Op een mooie zomermiddag, toen alles stil was in huis, dacht ik, dat dit nu juist een dag was om aan een boek te beginnen. En daarom nam ik mijn pen en een mooi leeg schrift en ging zitten wachten, totdat er een Goed Verhaal zou komen, dat geschreven wilde worden. Maar dat duurde erg lang.
Toen kwam opeens Eiso luid zingende de kamer binnen."Moet je es horen, zeg!" zei hij, "ik heb een Frambozenlied gemaakt. Moet je eens luisteren: "Frambozen en sla en aardbeien en aardappelen en....."
"Ik vind het niet zo mooi," zei ik. "En nu moet je stil zijn, want ik ga schrijven."
"Wat ga je dan schrijven?" vroeg Eiso. "Een brief?"
"Nee," zei ik, "een boek, en nu moet je......"
"O, een boek! voor mij?"
"Goed, ik zal een boek voor jou schrijven, maar nu moet......"
"Waarover ga je een boek schrijven?" vroeg hij verder, terwijl hij met moeite op een stoel naast mij klom.
"Eh...., nou, zeg jij het maar," zei ik geduldig, terwijl ik mijn pen weglegde.
"Een kabouter," zei hij direct. "In een bos. In een boom, weet je wel? Net zoals dat verhaal, dat je me verteld hebt! Pom heette die kabouter, weet je wel?"
"Goed," zei ik, en waarover nog meer?"
"Over Konijn!...... Maar Konijn heeft geen naam!"
"Dan moet Pom die maar verzinnen," besloot ik, "of anders.....
"En over Verk!" verzon Eiso. "Ja, Verk!"
"Een varken, bedoel je?" vroeg ik.
"Nee, Verk!" zei hij beslist. "En over een klein hondje!" "Er moet ook een Uil bij zijn!" mompelde ik, mijn pen weer oppakkend. En terwijl Eiso luid zingend de trap afstommelde, nam ik het lege schrift voor me en begon te schrijven.....

Fragment uit het boek:
"Wat moet jij hier doen?" vroeg Verk.
"Dit gaat te ver, Kras," zei Uil. "Men kan zich vergisssen, maar dat je zo brutaal bent om hier, op Plums feest te komen, gaat te ver! Dit is geen....."
"Maar Fop....," begon Kras.
En Fop riep: "Ik moest toch iedereen uitnodigen, Uil? Iedereen?"
Dit is geen vergissing meer," zei Uil streng. "Er zijn te veel Krassen in dit bos! En al heeft Fop je nu ook uitgenodigd, je had moeten begrijpen, dat....."
"Een les moet je hebben!" riep Verk.
"Ik begrijp het niet," zei Toe. "Hoe kun je zó brutaal zijn, Kras!"
"Ik moest Iedereen uitnodigen!" riep Fop kwaad. "Iedereen! Niet Iedereen-behalve-Kras! En waarom mag Kras niet komen?"
"Het is zijn eigen schuld," zei Pom. "Wanneer hij de vorige zomer zelf Bosbessen had geplukt...."
"Dan ga ik maar weer," zei Kras. "Ik dacht wel, dat het een vergissing was. Ik had beter moeten weten. Maar, zie je, het komt omdat ik...... omdat ik dacht aan vroeger.... toen was alles altijd zo gezellig en ik dacht....." Kras draaide zich langzaam om; hij nam zijn doosje bikkels weer onder zijn vleugel en liep naar de deur.
Pom vond het ineens niet meer zo gezellig in Plums grote kamer; Uil bladerde driftig in zijn Kookboek en Verk stond wat heen en weer te draaien in een hoek.
Toen ging de deur aan de andere kant van de kamer open en Plum kwam naar binnen met een geur van Lekkere Dingen achter zich aan.
"Ha!" riep Plum. "Ha! Allemaal! Kom binnen! Fijn dat jullie gekomen zijn! Kom binnen! Wel! Die ouwe Kras ook! Kom binnen! Het eten is klaar! Ha! Bosbessensap! Dank je wel! Ga zitten! Allemaal! Ha!"
Ja, het werd een vreselijk gezellig Feest. Verk schoot al zijn zevenklappers af en gooide de hele kamer vol serpentines, en iedereen had een puntmuts op en blies op een toetertje. Toe speelde op zijn mondharmonica alle liedjes, die hij kende en Kras pakte zijn bikkels uit en leerde Iedereen bikkelen. Pom zong het Frambozenlied en Plum deelde klapsigaren rond, zodat Iedereen ineens: "Pang!" een zwart gezicht had en pas toen het al heel laat was, stond Uil op om een Afscheidsrede te houden.


Versjes uit de oude doos


Deeltje zes:
Sinterklaas, Kerstmis en Nieuwjaar

Met vele tekeningen in kleur van Phiny Dick (1912-1990)
G. B. Van Goor's Zonen's Uitgeversmij. N. V. Den Haag - Batavia, 1941

Oud-Hollands vreugd voor Neerlands jeugd

De serie bestaat uit:
1. Touwtje Springen
2. Allerlei van vroeger
3. Rijmpjes voor allen
4. Kringspelletjes
5. Aftel- en Belspelletjes
6. Sinterklaas, Kerstmis en Nieuwjaar

Drie versjes uit het boek:


Sinterklaasje over de brug

Sinetrklaasje over de brug,
Met z'n zakje op z'n rug,
Met z'n stafje in z'n hand,
Zo komt Sinterklaas in 't land.


Kerstavondje

Kerstavondje, Kerstavondje,
Geef mij een nieuwe hoed.
Mijn oude is versleten,
Mijn moeder mag het niet weten,
Mijn vader heeft geen geld.
't Geld is op de rooster geteld,
Van kries, kras, krootje.
En als mijn moeder pannekoeken bakt,
Dan loopt de boter door 't gootje.


Oude jaar is aan 't vertrekken

Oude jaar is aan 't vertrekken,
Met zijn jas vol zwarte vlekken,
Met alle zorgen op zijn rug,
Nooit komt hij weer terug.

Een Nieuw Jaar komt nu aan,
Ik zie het in de verte staan.
Wat zou het geven?
Een prettig leven.