Rie

Door Maren Koster, pseudoniem van Maria Johanna Jongkees (1872-1953)
Platen van B. Midderigh-Bokhorst, (1880-1972)
Omslag van Hans Borrebach, (1903-1991)
Uitgever G.B. van Goor Zonen's Uitg.-Mij.
De Nieuwe Serie, voor kinderen van 8-10 jaar, No. XIV
Een serie boekjes, elk bevattend een doorloopend verhaal
Derde druk, 1930
De eerste druk verscheen in 1919

Korte inhoud:
Het is winter en morgen zal er een grote ijstocht gemaakt worden door Elze Steeman, Doortje Telder en Non Latums, een Indisch type. Nons vader, meneer Latums, zal meegaan met de ijsstok. Rie van Vloten mag tot haar verdriet niet mee met haar vriendinnetjes. Zij moet zakdoeken merken van tante Chris. Rie heeft geen moeder meer en tante Chris zorgt voor het moederloze gezin. Met Rie's broertjes Tom en Frits, kan zij wel opschieten, doch met Rie lukt het niet. Tante is erg streng en heeft weinig takt, Rie is vaak brutaal tegen haar. Vader heeft hier verdriet van en spreekt zijn dochtertje vaak toe en dan belooft Rie beterschap, doch vaak vergeet zij dit weer.
Op straat komt Rie juffrouw Vemer, tante An, tegen, die in één van de villa's in de buurt woont. Zij is erg lief en belooft die avond nog even langs te komen om toestemming voor de schaatstocht te vragen. Dit heeft succes en Rie krigt toestemming van haar vader.
De volgende dag gaat Rie op weg, zij heeft haar fluwelen jurk en nieuwe bruine mantel aan. De vriendinnen en meneer Latums zijn al op het ijs. Het wordt een heerlijke schaatsdag en Rie geniet. Tenslotte gaan ze ook sleeën en dan valt Rie van de slee. Twee galante jongens helpen haar overeind en Rie bloost van schaamte. Voor de schrik gaan ze nu nog een kopje chocolademelk drinken en dan gaan ze naar het huis van de familie Latums. Mevrouw, een Indische moeke, verwelkomt de meisjes hartelijk. Zij praat lang met Rie, omdat zij Rie's moedertje goed heeft gekend. Rie vertelt haar dat zij dikwijls ruzie heeft met tante Chris. Mevrouw zegt dat tante Chris een arme oude vrouw is, die niet meer kan veranderen en dat Rie verdraagzamer moet zijn. Rie belooft het, doch de volgende dag gaat het alweer mis.
Als Rie uit school komt, hoort ze van een klasgenootje dat haar vader van plan is om te hertrouwen. Rie is hevig geschokt en wil dit niet geloven. Doodongelukkig komt ze thuis, zij wil geen nieuw moedertje!
's Avonds praat Vader met haar en vertelt haar dat het waar is. Hij zal weer gaan trouwen, doch niet met tante Chris, maar met tante An! Wat is Rie nu blij, zij houdt immers veel van tante An. Toch heeft ze medelijden met tante Chris, doch Vader vertelt haar nu dat tante Chris gaat samen wonen met de moeder van tante An, mevrouw Vemer.
Alles is nu ten goede gekomen en die avond bezoekt Rie tante An en vertelt haar hoe gelukkig zij is en dat zij nooit meer lelijk zal doen.

Fragment uit het boek:
Het ijs in de breede sloot, goed geveegd, lag te schitteren in de zonnegloed. Een houten bank noodigde tot zitten, maar van een baanveger, die de schaatsen kon aanbinden, was geen spoor te ontdekken.
Rie, gewend zich zelf te helpen, hinkte al spoedig op één stevig ondergebonden schaats; maar de andere meisjes, wat gemakkelijker uitgevallen, konden niet goed klaarkomen.
"Toe, vader, helpt u even..... ik kan ze gewoon niet onderkrijgen...... daar gaat ie weer scheef..... hè, lamme schaats!" en Non schopte de schaats, die maar niet wilde, weer van haar voet. Maar nu kreeg ze de moeite er nog maar bij van 'm terug te moeten halen, voortgegleden als hij was op het gladde ijs. Ook Els en Doortje sukkelden zoo'n beetje, konden niet verder komen dan één slecht ondergebonden schaats, die dadelijk weer overgebonden zou dienen te worden.
"Wat 'n onbeholpen juffertjes!" zei mijnheer Latums: "neem dan toch een voorbeeld aan Rie, die is warempel al klaar en ze zitten goed en stevig ook, dunkt me zoo. Tot belooning gaan wij er aanstonds samen vandoor, hoor Rie! we laten die knoeisters lekker in den steek, wat jij!"
"Kom, Door, jij 't eerst...... zet neer je voet......"
Meneer Latums begon zijn opofferingswerkje alvast maar, bang, dat er anders niets van terecht zou komen.
Daar, op 'n sukkeldrafje, kwam de baanveger eindelijk aangeloopen en belust op 'n fooitje, bood hij al van verre zijn diensten aan:
"Aanbinden, meneer?..... alle drie de juffers?" Meteen ook knielde hij hij reeds voor Non neer.
"Goed.... maar help deze jongedame dan eerst..."
Of meneer Latums blij was het vervelende, bukkende werkje uit zijn handen te kunnen geven! Een geldstukje werd in des baanvegers vuile handen gestopt en met 'n: "bij gindsche brug zullen we wel op jullie wachten!" reden Rie en meneer Latums te zamen weg.
"Hè, heerlijk! met zoo'n stevigen steun, je bent dadelijk zoo lekker ingereden...." zei Rie tevreden.
"Kalm aan, kalm aan maar...." temperde meneer Latums. Die Rie was opeens zoo één en al vuur. Bij de brug werd gewacht op de anderen en toen ging het al bukkend, als kippetjes achter elkaar over de hobbelige schotsen, er onder door. Natuurlijk waren de meisjes niet eer tevreden of meneer Latums moest met ieder om de beurt even gereden hebben, evenals hij met Rie gedaan had; daarna werd de ijsstok in dienst gesteld.
"Nu allemaal gelijk uitslaan: rechts-links.... rechts-links.... mooi zoo!.... die moe is, laat zich maar eens glijden."
O, 't was verrukkelijk, meer dan verrukkelijk! De strak-blauwe lucht, de warme zon, die alles zulk een vriendelijk, goudglanzend aanschijn gaf, het harde, gladde ijs, 't hooge, gele riet met de ruig bevroren sneeuw er tusschen aan weerskanten van de goed onderhouden baan, die, in de stille eenzaamheid van den morgen de Ankeveensche plassen, waarover gereden werd, tot één wintersche heerlijkheid maakte. De frissche krachtige beweging, geholpen door de reeds aardig warmte afstralende zon, gaf gloed en kleur aan de wangen, deed het trage bloed al sneller door de aderen vlieden; deed ook de oogen hel opschitteren als in blijde feestvreugde; gaf 'n levensvreugd en levenskracht, die zich in niet te weerhouden, vroolijke uitbundigheid zoo nu en dan moest uiten.
De meisjes genoten en meneer Latums met hen.
"Wie lust er een kwattareep?" vroeg hij, toen ze langs het aardige dorpje Kortenhoef reden met z'n vele bruggetjes, die de huisjes aan de beide oevers van het in de lengte gebouwde dorp, met elkaar verbinden.
"Ik.... ik..... ik..... wat graag!" klonk 't gretig dooreen.