'n Kerstvacantie van Jaap en Niki

Een verhaal uit Friesland voor kinderen

Geschreven door T. Hellinga-Zwart
Schrijfster van: Wat 'n pret
Met bandtekening van B. Midderigh-Bokhorst
Met 32 platen van C. Jetses
Uitgever G.B. Van Goor Zonen - Gouda
Eerste Druk 1919
Deel XX uit de serie "Voor 't Jonge Volkje"
Voor kinderen (6 - 9 jaar)

De serie over Jaap en Niki bestaat uit:
'n Kerstvacantie van Jaap en Niki, 1919
Jaap en Niki thuis, 1920
Jaap en Niki op reis, 1955
Jaap en Niki als klompenboertjes, 1955
Jaap en niki bij de vliegerwedstrijd, 1955
Jaap en Niki op het ijs, 1955
Jaap en Niki's avontuur, 1955

De Jaap en Niki uit deze boekjes, waren in het echte leven de zonen van Mevr. Hellinga-Zwart:
Jaap was dr. Grad Hellinga, internist te Amsterdam. Na zijn pensionering is hij ook boeken gaan schrijven. Hij overleed ongeveer tien jaar geleden.
Niki was Wytse Hellinga, hoogleraar neerlandicus, die de laatste twintig jaren van zijn leven in Engeland woonde.
Mevr. T. Hellinga-Zwart heeft ook talloze verhalen in het Fries geschreven.

Andere boeken van T. Hellinga-Zwart:
Het huisje aan de dijk, 1924
Uit Jopie's leventje, 1928
Van twee broertjes en een zus, 1929
Van Bibi en Dot, 1929
De tooverring van Klaas Vaak, 1929
Het knusse verteluurtje, 1930
It boek fen Hessel en Nynke, 1930

Korte inhoud:
Jaap en Niki logeren tijdens de Kerstvakantie met hun ouders bij Grootmoeder en Grootvader Gradsma in het Friese dorp Nieuwwolde, in hun huisje aan de Nieuwe weg. Op de boerderij van Gerritse spelen ze dikwijls met de kinderen Sjoerd en Jitske.
Als er tot hun grote vreugde sneeuw en ijs komt, worden er sneeuwballen gegooid en gaan Jaap en Niki in de gang oefenen op papieren schaatsen. Wanneer ze dan op echte schaatsen op de sloot gaan oefenen, valt dat toch tegen. Er wordt een hardrijderij gehouden, waar ook Jaap aan mee doet en na afloop is er voor alle kinderen een kop anijsmelk.


Dan komt hun 17jarig nichtje Cor uit Apeldoorn logeren. Jaap en Niki maken een wandeling met haar, waarbij ze tot hun schrik verdwalen. Gelukkig brengt de tram ze weer thuis.
Er worden winteravond-spelletjes, zoals ganzenborden en pandverbeuren gespeeld en Moeder vertelt het verhaal over Hinke de hardrijdster, die maar liefst F 100,00 verdiende met een schaatswedstrijd. Het is groot feest als Jaap en Niki in de "belleslide", samen met Sjoerd, Jitske en Grootvader naar Oom Piet in Oostwolde rijden. Oom Piet heeft een winkel en de kinderen kunnen daar heerlijk in spelen. Jaap mag Oom zelfs helpen als er een klant komt.
Op oudejaarsdag gaan de kinderen langs de deuren om turf en stro op te halen voor het oudejaarsvuur. 's Avonds gaan ze met brandende lampionnen naar het vuur kijken. Ook is er dan echt vuurwerk.
Als Jaap en Niki weer met de tram terugkeren naar hun eigen woonplaats, hebben ze een heerlijke Kerstvakantie gehad.

Fragment uit het boek:
"Tingeling!" Daar gaat de bel weer.
Een oude man, met een vriendelijk gezicht, stapt den winkel binnen. Oom geeft hem de hand.
"Ik wou wel een pijp van u hebben."
"Dat kan gebeuren." Oom zet een groote doos met pijpen op de toonbank. "Dertig cent. Zoek maar uit."
Boer Bruinsma gaat aan het zoeken. Hij bekijkt ze een voor een. Telkens kijkt hij even op en ziet naar Jaap. Oom merkt het wel en zegt: "Dit is een jongetje van mijn broer, die in Holland woont. Ze zijn vandaag bij ons te gast. Nu is hij vandaag winkelknechtje."
"Dan moet ik hem zeker ook maar betalen," zegt de oude man en haalt zijn beurs uit den zak. Nu dat vindt Jaap natuurlijk leuk.
"Hou je hand maar op." Jaap doet het en Bruinsma telt hem het geld in de hand. Een kwartje en vijf centen.
"Weet je, waar 't geld in moet?"
"Jawel Oom, in de gleuf."
In de toonbank is een gleuf. Daar moet het geld in, dan valt het juist in het geldbakje, dat in de la daaronder staat.
Jaap laat er een cent doorglijden.
Ting! klinkt het. Nu de andere centen. Het kwartje het laatst. Ting! klinkt het telkens. Jaap denkt, ik wou dat de boer me allemaal centen had gegeven, dan kon ik dertig keer wat door de gleuf gooien. Want het is een leuk werkje en een leuk gehoor.
"Je bent nog niet klaar, winkelbediende," zegt Oom, "als de klanten een nieuwe pijp bij me koopen, dan mogen ze de pijp ook bij me stoppen. Haal de tabakspot eens. Daar om het hoekje."
"Ja, Oom, ik weet het wel."
Daar komt hij er al mee aandragen.
Boer Bruinsma stopt de pijp en steekt de tabak met een lucifer aan. Jaap mag het vlammetje uitblazen. Met een "goedenmorgen samen" stapt de klant de winkel uit.
Zouden er nog meer klanten komen? Jaap hoopt het, want hij vindt het erg prettig, dat hij Oom helpen mag.


Met dank aan de kleindochter van de schrijfster:
Mevr. E. Poel-Hellinga.

Een Doktersfamilie in het hooge Noorden

Door Ågot Gjems Selmer, (1857-1926)
Opnieuw bewerkt door T. Hellinga - Zwart, (1880-1963)
Geïllustreerd door Pol Dom, (1885-1970)
Uit de serie Paedagogische Boeken
N.V. Uitgevers Mij. Gebr. Kluitman - Alkmaar, 1926
Leeftijd 8 - 14 jaar

Eerste uitgave van de bewerking verscheen in 1903, vertaald uit het Noors door Betsy Bakker - Nort, (1874-1946), met een voorwoord van Nienke van Hichtum.

Korte inhoud:
Heel ver hier vandaan in het hoge, hoge Noorden, woont de doktersfamilie, waar het verhaal over gaat. In Noorwegen, in de buurt van Tromsö, aan het Balsfjord, staat hun huis.
Vader is dokter en werkt in het kleine ziekenhuis aan de overkant van het fjord. Moeder, de zusjes Tordis en Livia en de kleine Broer blijven in Balsfjorden, wat bestaat uit het huis van de dokter, de meester en de timmerman. Verder nog wat verspreide boerderijen, een kerk en een pastorie.
Op 18 november neemt het gezin afscheid van de zon, die nu twee lange maanden weg zal blijven. Het wordt ijskoud als ook de landwind opsteekt en om het huis giert. De sneeuw ligt meters dik en de meisjes kunnen niet naar school. Moeder heeft bij de timmerman een poppenhuis laten maken en samen met de kinderen worden er nu meubels, vloerbedekking en gordijnen in gemaakt. Als voor kerstmis, grootmoeder uit Trondhjem komt logeren, brengt zij de popjes mee.
In de warme keuken bij Bertha en Karen, bakken ze met z'n allen arneman koekjes, zelfs vader helpt mee. Twee keer per jaar worden er kruidenierskisten vanuit Oslo bezorgd. De kinderen mogen helpen met uitpakken en snoepen van de noten, vruchten, flikken en andere lekkernijen. De grote kerstboom, die door oom Paul in Oslo, besteld is, wordt ook per vrachtwagen afgeleverd. Tante Agnes heeft er de pakjes met cadeautjes, die de kinderen vroegen, om aan elkaar en vader, moeder en grootmoeder te geven, erbij gedaan. Nu heerst er vrede en vrolijkheid in het doktersgezin.
Op kerstmorgen maken ze met z'n allen een lange wandeling door de besneeuwde bossen. Op de terugweg zien ze tot hun verrassing het Noorderlicht, een wondermooi kleurenspel, aan de donkere hemel.
Op 17 mei, de Noorse nationale feestdag, wordt het herdenkingsfeest van Noorwegens onafhankelijkheid gevierd. De sneeuw is er nog steeds en moeder en de kinderen verlangen nu toch wel erg naar de zomer. In een sneeuwbui wordt er een kinderoptocht in nationale klederdracht gehouden. De kinderen zwaaien met Noorse vlaggetjes en zingen plechtig het Noorse volkslied, dan worden er spelletjes gedaan en Bertha en Karen delen krentenbrood uit.
In juni verdwijnt de sneeuw pas en is het eindelijk zomer. De doktersfamilie gaat nu per boot over het fjord naar Marknaes, om op de berg van de middernachtzon te genieten. Zelfs kleine Broer mag mee. Aan de oever zien ze een grote kudde rendieren, wel honderden, die de heuvel afkomen. Om twaalf uur 's nachts staat de middernachtzon vlak in het Noorden. Het is een prachtig zacht licht, alles is overgoten met een goudkleurige glans en vader spreekt de woorden: "Dit moeten we goed in ons geheugen bewaren; dat helpt ons in de donkere tijd. Dan roepen we het tevoorschijn en vragen elkaar: "Weet je nog van toèn? Weet je nog hoe mooi dàt was?" Dan verjagen we, door die zomer-beelden, de triestigheid van de lange winter-dagen."

Fragment uit het boek:
Dienzelfden avond, toen de kinderen reeds te bed waren, maakten Vader, Moeder en Bertha het "winternestje" in orde. Ze wapenden zich - zooals Vader zei - tegen den vijand, den land-wind! De dubbele ramen werden voor de vensters gezet en alle kieren en reten met lange reepen tapijt en pels dichtgestopt.
"Ziezoo," zei Vader, "nu kan hij maar komen!"
En in den nacht, daar was hij al!
Moeder hoorde hem't eerst. Nog half in slaap, wist ze eerst niet wat 't was, dat piepende en suizende geluid. Maar weldra was ze klaar wakker en toen begreep ze 't wel! De stormwind! Hoor hem eens bulderen! Al harder en harder gierde en raasde 't om 't huis. Vader werd er ook wakker van. Maar de kinderen, veilig geborgen in hun warme bedjes, door Moeder van een extra deken voorzien, sliepen rustig door.
Toen Moeder een paar uur later naar beneden ging, keek ze eerst even om het hoekje van de kinderkamer. Heel zachtjes, om de kinderen niet te wekken, draaide ze de deur open. Livia ging dadelijk recht-op zitten en stak verlangend haar armen uit. Moeder knielde bij haar ledikantje neer en 't kleine ding drukte zich huiverend tegen haar aan.
"Ben je koud, poes?"
"'k Ben zoo bang, Moekie! Kan ons huis niet omwaaien?"
"Geen nood! Ons huis heeft wel erger stormen doorstaan!"
"'k Vind 't hier zoo naar. Hoor eens, hoe de wind buldert! Mag 'k mee naar beneden?"
"Nog niet. Nog even wachten. Kruip nog maar lekker een poosje onder de warme dekens, dan ga ik eerst de kachel eens flink opstoken en kom je dan spoedig halen. Wees maar heel stil, want Tordis slaapt nog."
Maar dan draait Tordis zich lachend naar Moeder. "Dat dacht u maar, dat 'k sliep! Ik ben al lang wakker! 'k Lag te luisteren naar den wind. 'k Vind 't fijn, zoo'n storm! Maar 'k vind 't akelig, dat 't hier zoo koud is. Hu, m'n neus bevriest haast!
"'t Is hier ook maar één graad boven nul," zegt Moeder. "'t Is mij hier ook te koud, hoor! 'k Ga op 'n drafje naar beneden om te kijken, of de kachel brandt."
Nu, daar heeft Bertha wel voor gezorgd! De kachel staat gloeiend rood en in de kamer is een aangename temperatuur.
"Heerlijk is 't hier Bertha!"
"Behalve daar bij 't raam," is 't antwoord. "Daar is 't niet warm te krijgen van den tocht. De wind staat ook pal op de ramen, maar midden in de kamer is 't heerlijk."
"Ben je klaar, Bertha? Dan gaan we naar de kinderkamer, en halen we 't stelletje beneden."
Moeder draagt Livia, en Bertha draagt Broer, beiden in een deken gewikkeld, naar beneden. Tordis komt zelf op 'n holletje de trap af vliegen en Vader komt er met een vaartje achteraan.
"'t Is hier beter dan boven," zegt Vader, terwijl hij met welgevallen zich koestert bij de warme kachel.Dan noodigt Moeder allen, Bertha incluis, aan tafel. Doch nauwelijks zijn ze gezeten, of van schrik vliegen ze weer op en kijken elkaar angstig aan. Een hevig gefluit suist door de lucht en de muren schudden. De huiskamerdeur vliegt open en 't is, of de kamer met ijs wordt gevuld.
Vader gaat even voor 't raam kijken. Hij zet den kraag van zijn jas op en zegt huiverend: "'t Lijkt hier wel Siberië!" Dan komt hij gauw, met 'n paar groote stappen, weer bij de anderen terug.
"Is 't heel erg?" vraagt Moeder bezorgd.
"Ja. Een zuil van sneeuw staat boven de bergen en 't schuim vliegt in groote vlokken rond. De kinderen kunnen niet naar school. Meester zal 't wel begrijpen. Geen kind kan er zoo door."