De Jongen van Waalhaven

Oorlogsverhaal (1940-'45)

Door G. M. van de Maas Lz.
Geïllustreerd door Menno
Uitgever Naamloze Vennootschap W. D. Meinema - Delft, 1947

Korte inhoud:
Rotterdam mei 1940. Wim Dijkveld woont met zijn ouders en jongere zusjes in Waalhaven, een klein landhuisje aan de Vondelingenweg, als de oorlog uitbreekt. Zijn vader is gemobiliseerd op het vliegveld Waalhaven, dat hevig gebombardeerd wordt en vanuit het zolderraam ziet Wim honderden parachutisten neerdalen vlakbij de Maas.
Dan ziet hij opeens hoe zijn vader wordt neergeschoten als deze door de greppels naar huis probeert te kruipen. Hierdoor is Wim zo overstuur, dat hij de revolver van zijn vader pakt, als een dolle het huis uitrent en een Duitse parachutist neerschiet, die hem de weg probeert te vragen.
Zijn vader wordt naar het ziekenhuis gebracht, waar blijkt dat hij niet levensgevaarlijk gewond is. Moeder en de kinderen gaan nu bij een vriend van vader, meneer Meima die in de stad woont, logeren. Met een levensgevaarlijke tocht over de Maas, wordt het gezin in een klein bootje naar de overkant gebracht. Wim wordt opgepakt door de N.S.B.-er Mussing, hun buurman, die gezien heeft dat Wim een Duitser neerschoot. Hij wordt gevangen gezet, doch kan tijdens een bombardement vluchten. Door de nu afgezette stad probeert Wim wanhopig het ziekenhuis te bereiken om zijn vader te bezoeken. Op dat moment begint het grote bombardement op Rotterdam. De hele stad wordt in puin gegooid en als een wonder wordt het ziekenhuis gespaard. Wim wordt gewond aan zijn hoofd naar het ziekenhuis gebracht, waar hij naast zijn vader komt te liggen.
Na de capitulatie en herstel van vader en Wim, moeten beiden onderduiken. Meneer Meima heeft voor Wim een adres in de provincie Groningen in Noordermeeden gevonden, bij de familie Veldhuis op "Rengersum". Per trein reist Wim er naar toe en onderweg maakt hij kennis met oma Veldhuis, die ook op Rengersum woont. Wim voelt zich al snel thuis in het gezin. Hij wordt nu Wilm genoemd en er wordt, vooral door oma, goed voor hem gezorgd. Er is nog een onderduiker in huis, Jan Bergsma en samen werken de jongens op het land en slapen ook 's nachts in het veld als er huiszoekingen gedaan worden. Toch worden de jongens, na een kort gevecht, door de S.D. opgepakt en naar het strafkamp in Amersfoort overgebracht.
Een vreselijke tijd breekt er nu aan: voortdurende martelingen, slaag, honger en vernederingen. Dan wordt het 5 september 1944. De geruchten gaan dat de geallieerden aan de grenzen staan. De Duitsers zijn in paniek en laten een groep gevangenen vrij. Daartoe behoort ook het bouwcommando waartoe Wim en Jan behoren. Alvorens het kamp te verlaten worden alle gevangenen eerst nog kaalgeschoren en per trein gaan zij dan op weg naar huis. Wim gaat naar Rotterdam waar hij eindelijk, bij meneer Meima thuis, zijn moeder en zusjes in de armen kan sluiten. Vader zit in de buurt nog steeds ondergedoken, maar maakt het goed.
's Avonds telefoneert Wim met zijn pleegouders op Rengersum om te vertellen dat hij vrij is en, vooral oma, is tot tranen geroerd als zij hoort dat het haar Wilm gelukt is uit het kamp te komen en dat hij weer thuis bij zijn moeder is.

Fragment uit het boek:
Daar ligt het kamp in de omlijsting van bossen; er staat een Duits soldaat voor de slagboom; de boom gaat omhoog en de wagens rijden het eerste deel van het kamp binnen, het buitenlager. Ze passeren barakken, waar de S. S. gehuisvest is. Dan komt het binnenlager met de vele hoofdgebouwen en barakken.... Hier klopt het hart van Hitlers politiestelsel... Dit is het grote ziekenhuis voor allen, die te grof bewerktuigd zijn, om de nieuwe tijd te begrijpen.... Hier is de apotheek met de allermodernste medicijnen....
De mannen stappen uit; de boeien worden los gemaakt; de stokken worden uit de broekspijpen getrokken; commando's weerklinken als luide schreeuwen.... Allen moeten naar de Rozentuin.
Rozen? denken sommigen. Zijn die hier in een strafkamp? Of?....
Ach, ze kennen nog niet de betekenis der namen hier in de nieuwe wereld! De Rozentuin is geen tuin; de Rozentuin is een strafplaats; een prikkeldraadkazerne; een kamp in het kamp; een apart oord voor een aparte behandeling van hen, die niet "netjes" in het kamp kunnen leven..... Alles en overal prikkeldraad.... Als rondom de beide kampdelen, want ontsnapping moet niet mogelijk zijn.
Jan komt naast Wim te staan; ze kunnen met elkaar fluisteren. Even maar, want een Duitser ziet het en nadert Wim, langzaam.... dreigend; zijn zwarte laarzen schijnen nog dikker dan die van de gewone Moffen.... Hij komt naar Wim toe.
De Duitser staat nu voor Wim; hij richt zijn blik op de blauwe, zielvolle ogen van den brutalen Hollander en snauwt hem toe met onbeschofte stem:
"Was willst du? Schweige!"
En als knoop er op schopt de kerel met zijn zware, bespijkerde laars Wim tegen de scheen van zijn rechterbeen.... Deze wankelt; hij heeft zo'n uitbarsting niet verwacht! Jan vangt hem op, Wim gaat weer in de rij.... Zijn been doet pijn, alsof vuur omhoog kruipt.... Hij kan niets zeggen; hij kan niets terugdoen.... Hij moet dulden, dragen, lijden.....
Maar hiij vertrekt geen spier van zijn gelaat; die plompe Mof mag niet zien, wat de invloed van zijn trap is... Verdere bevelen volgen niet...
Het is ongeveer half één; de zon hangt in de strakblauwe lucht te branden op de mannen, die roerloos moeten staan tussen het prikkeldraad van de Rozentuin.... Heel in de verte stijgt zwarte rook op; er schijn brand te zijn... Uit de verte klinken bevelen op snauwerige toon tot de mannen door; het geldt hen niet; ze moeten staan.... En al staande hebben ze gelegenheid, de omtrek op te nemen. Maar daarmee zijn ze gauw klaar; ze zien barakken, eentonig gevormde gebouwen van steen en geteerd hout; uitkijktorens met machinegeweren en bedieningsmanschappen er op; ze zien een colonne, die aantreedt voor het wek ergens in het kamp; ze zien de mannen marcheren in brede groepen naar hun aangewezen werkplek; ze zien wachten met het geweer in de aanslag....
Intussen verstrijkt de tijd; het wordt twee uur.... De zon kent geen erbarmen en uit de stille lucht brandt ze onbarmhartig op de mannen, die, grotendeels, de zon ontwend zijn; schaduw biedt de Rozentuin niet dan van het prikkeldraad, dat met zijn stekels zo grimmig er rondom loopt....
Het wordt half drie......