Tijl Uilenspiegel

Ons Schemeruurtje VI

Naverteld door Hermanna
(pseudoniem van Alberdina Hermanna Schlüter 1877-1946)
Geïllustreerd door Jan Wiegman, (1884-1963)
2e druk 7e - 12e duizendtal
Uitgever H. Meulenhoff - Amsterdam, 1919
Eerste druk, 1916

Bevat 34 verhaaltjes met guitenstreken van Tyl Uilenspiegel.

Uit de inleiding:
Er is zeker niemand, die, als hij den naam T y l U i l e n s p i e g e l hoort, niet dadelijk aan grappen en guitenstreken denkt. Verhalen, waarin Tyl Uilenspiegel de hoofdrol speelt, zijn er bij de vleet. Ze gaan van mond tot mond, als anecdotes uit lang vervlogen tijd en vinden in menig lees- of schoolboek een plaatsje. Er zullen wellicht weinigen zijn, die weten, dat de grappenmaker, aan wien al deze verhalen worden toegeschreven, waarlijk heeft bestaan.
Tyl Uilenspiegel werd omstreeks het einde der 13e eeuw, in 't dorpje Kneitlingen bij Schöppenstädt (Brunswijk) geboren, als zoon van Claus Uilenspiegel, of Eulenspiegel, zooals de eigenlijke spelling is, en Anna Wertbeck.
Hij had een veelbewogen leven en deed o.a. reizen naar Polen en Rome, waar hij met de toenmalige hofnarren probeerde wie de aardigste grappen kon maken. Maar voor zoo'n hofbaantje was hij toch eigenlijk niet in de wieg gelegd, en als volksnar zien wij hem dan ook, rondtrekkend van plaats tot plaats, een groot gedeelte van Duitschland bezoeken, boert en scherts brengend, waar hij zich maar vertoonde.
Omstreeks 1350 stierf Uilenspiegel. Een grafsteen met een spiegel en een uil er op, duidt de plaats aan, waar hij te Mölln, in Lauenburg, begraven ligt. Een linde overschaduwt zijn laatste rustplaats.


Bij 't verdeelen van zijn nalatenschap bleek het ten laatste nog eens duidelijk, hoe Tyl er altijd op uit was geweest den boel in de war te sturen. In plaats van geld en goed, vonden de erfgenamen niets dan steenen in het kistje, dat hij hun als de bewaarplaats van zijn schatten had aangewezen.
Zóó zou Tyl Uilenspiegels laatste streek nog zijn beste zijn geweest.

Fragment uit: Hoe Tyl Uilenspiegel te Erfurt een ezel in een boek leerde lezen.
"Magister Uilenspiegel," sprak de rector van Erfurt, "gij hebt u, op de plakkaten, uitgegeven voor iemand, die 't op zich durft te nemen ieder schepsel lezen en schrijven te leeren. Nu zijn wij met elkaar overeengekomen u een ezel als leerling te geven. Durft ge 't aan, een ezel te onderrichten?"
"Welzeker," sprak Uilenspiegel, "maar ik moet er den tijd voor hebben, omdat een ezel een dom dier is." Na wat over en weer praten, werd de termijn vastgesteld op twintig jaren.
Uilenspiegel dacht n.l. bij zichzelf: "Wij zijn met ons drieën: de rector, de ezel en ik; sterft de rector, dan ben ik vrij; sterf ik, wie kan mij dan nog manen, sterft mijn leerling, de ezel, dan is de zaak ook afgehandeld. Ik zal 't er maar op wagen."
Hij stemde er dus in toe. Van 't leergeld, vijfhonderd mark in oude munt, kreeg hij dadelijk wat in handen.
Toen nam Uilenspiegel den ezel als leerling aan en trok naar een herberg, waar hij een stal voor 't dier huurde.
Een oud boek legde hij dadelijk voor den ezel in den voerbak neer; dat stond potsierlijk, maar Tyl wist wel wat hij deed; hij had er zijn bijzondere bedoeling mee, zie je! Tusschen de bladzijden van dat oude boek had hij haver gestrooid. Dat was slim bedacht hè? De ezel was ook niet zoo dom als hij er wel uitzag. Hij begreep al heel gauw wat hij doen moest, om bij die lekkere haver te komen. Met zijn lange tong sloeg hij de bladen om en als hij dan eindelijk geen enkel korreltje meer vond, riep hij "ia, ia!"
Uilenspiegel lachte en begaf zich op zekeren dag naar den rector, om hem te vragen, of hij soms ook eens wou zien hoe zijn leerling 't maakte.
Toen hij aldus met den rector en nog eenige andere geleerde heeren in den stal kwam, legde hij den ezel weer een boek voor. Dadelijk stak 't hongerige dier zijn lange tong uit om de bladen om te slaan. Maar dezen keer vond het er geen haver tusschen. Toen begon de ezel luidkeels te balken: "ia, ia," klonk het door den stal.
Triomfantelijk wendde Uilenspiegel zich tot zijn bezoekers. "Hoort ge 't wel, heeren," riep hij uit, "i.. a.. deze beide klinkers kent hij al zo goed. Ja, mettertijd zal ik bepaald nog eer met mijn leerling inleggen,"
Spoedig hierop overleed de rector.
Toen liet Uilenspiegel zijn leerling in den steek en trok met 't geld, dat hij reeds ontvangen had, weg, want hij dacht bij zichzelf: "Verbeeld je, dat ik alle ezels van Erfurt eens in de leer kreeg! Dat zou me toch wel wat te kras worden."