Riek, de kwajongen

Geschreven door Nanda,
(pseudoniem van Fernanda M. B. Trautwein (1897-1985)
Geïllustreerd door Henri Pieck
Uitgegeven door Gebr. Kluitman - Alkmaar ca. 1929

Andere boeken van Nanda:
Dok en de toneelclub
Jol Kwik
Netteke Dollemans
Toekomstplannen
Trudie als huishoudstertje
Meisjes-illusie
Pechvogeltje
't Vroolijk vierspan
De oudste van 'n leutig troepje
Een jolig zestal
Een echte robbedoes
Miep Hofland

Korte inhoud:
Riek Doornhegge is een echte kwajongen. Ze haalt voortdurend, samen met haar jongere broer Kees, de brutaalste streken uit. Omdat moeder ziek te bed ligt, voert haar oudere zuster Josien de huishouding en zij verdedigt Riek tegenover vader, door voortdurend haar streken te vergoeilijken.
Als Riek huisarrest krijgt omdat zij met een slecht rapport thuis is gekomen en hierdoor niet naar een verjaardagsfeest mag, gaat zij stiekem toch, door te ontvluchten via de dakgoot en een pop in haar bed te leggen. De buurvrouw verraadt haar en vader staat haar woedend op te wachten bij haar thuiskomst.
Als later Josien een vriend krijgt en deze, via een door Riek en Kees onderschepte brief, een afspraak met Josien wil maken, verkleedt Riek zich als Josien en gaat in haar plaats. Ernest, de vriend, merkt dit en loopt woedend weg. Riek moet dan boete doen en erg haar best doen om het weer goed te maken tussen Josien en Ernest.

Fragment uit het boek:
Plots zag Riek, vanaf de overkant, 'n heer regelrecht op haar toekomen. Hij greep haar zacht bij den arm, en vol innigheid zeide hij: "Josien...... dag Josien."
Riek was één ogenblik niet in staat iets te zeggen, ze begreep dat ze er op een verschrikkelijke manier ingeloopen was.
"Josien," zei de vreemde heer nogmaals en Riek, die zich intusschen een weinig had hersteld, zeide, indachtig, dat ze Josien moest voorstellen en den lieven brief die ze van dezen vreemden heer ontvangen had, dus ook heel vriendelijk: "Dag lieve Ernest."
De lieve Ernest scheen over die woorden wel eenigszins verbaasd. Zóó had hij zich de ontmoeting niet voorgesteld, maar toch trok hij zachtjes den arm door dien van Riek en vertrouwelijk klonk zijn stem:
"Mocht je wel van thuis, kon je de avond vrij maken.... voor mij Josien?"
"O ja ja," antwoordde Riek kordaat en intusschen keek ze 'ns even naar den spreker op. Wat had die in 's hemelsnaam met Josien te maken en hoe was Josien aan den kwibus gekomen, hóe en wáar had ze hem leeren kennen? Riek vroeg het zich in vertwijfeling af, terwijl ze wenschte dat ze deze mop nooit begonnen was. "Wat ben je stil, Josien," zei Ernest op hetzelfde oogenblik haar aanziend.
"Wat is er nou," zei Riek ongeduldig, ze vond het eigenlijk 'n beetje vervelend worden zoo. Ernest bleef verder zwijgen.
"Zou hij niet wel bij het hoofd zijn?" begon Riek zich angstig af te vragen. "Wat had je me nou eigenlijk te vertellen?" vroeg ze bruusk en zeer gedecideerd.
"Josien..... lieve Josien," kreet Ernest en hij greep het kleine handje in de zijne. "Josien.... Josien, ik heb je zo lief.... Josien...."
De arme Riek verstijfde van schrik, ze begon te beven van ontsteltenis en worstelde om los te komen.
"Jongen.... jongen ben je niet wijs," riep ze doodelijk ontsteld en woest rukte ze zich uit zijn omarming los.
"Josien..." smeekte Ernest pijnlijk getroffen, maar Riek duwde hem van zich af. "Laat me.... laat me gaan," smeekte ze en ze wilde weglopen, ver..... ver weg, om zich te verschuilen voor heel de wereld van pure schaamte.
"Blijf," zei Ernest gebiedend en als versteend bleef Riek staan, juist onder een lantaarnpaal. Ernest duwde zijn hand onder haar kin en zag haar goed aan. Toen werd hij spierwit en dan vuurrood, terwijl zijn oogen fonkelden van toorn en verachting tevens.
"Jij.... jij.... bent Josien niet," stootte hij er met moeite uit, "jij...."
Riek wenschte geen oogenblik langer 'n rol te spelen, ze wilde alleen nog maar haar best doen, haar figuur zooveel mogelijk te redden en haast brutaal zei ze:
"Nee.... ik ben Josien ook niet, wat..... wat zou dat eigenlijk?"
"Bah," riep Ernest met afschuw uit en de innige verachting die in dat eene woordje lag, sneed Riek door de ziel.
Alsof iemand haar achterna zat, zoo zette Riek het op 'n loopen.

Ankie's Tweelingzusje

Door Mimi van den Heuvel,
(pseudoniem van Fernanda Trautwein, 1897-1985)
Omslag en illustraties van Rein van Looy, (1910-1994)
Uitgeverij "De Sleutel" - Antwerpen/Haarlem, 1947
Aan de nagedachtenis van Oma.

Mimi van den Heuvel is het pseudoniem van Fernanda Trautwein, die voor de oorlog vele meisjesboeken schreef onder de naam Nanda. Na de oorlog gebruikte zij de naam van haar grootmoeder Mimi van den Heuvel.

Korte inhoud:
Tijdens het bombardement van 14 mei 1940 op Rotterdam wordt er een klein meisje onder de brandende puinhopen vandaan gehaald en bewusteloos het huis van de familie Smith binnengedragen. Daar wordt ze in het bedje van hun dochtertje Ilse gelegd. Niemand weet wie ze is en het gezin Smith ontfermt zich over haar.
Het duurt weken voordat het meisje haar ogen opent en dan ziet ze Ilse aan haar bedje staan. Als Ilse haar vraagt hoe ze heet, zegt het meisje "Ankie" met een zwak stemmetje. Vanaf dat moment wordt ze beter en ondanks alle moeite om uit te vinden wij zij is, lukt dit niet en zo blijft Ankie de oorlogsjaren bij de familie Smith en krijgt Ilse een zusje. In het gezin zijn ook drie grote broers, Boet, Eep en Wil. Wil is de oudste, hij is vliegenier en woont na de oorlog met zijn vrouw in Engeland. Eep is op kantoor en Boet is op het gymnasium, hij wil later ingenieur worden.
Ankie voelt zich thuis in het gezin en ziet de ouders als haar vader en moeder. De jongens zijn ook echte broers voor haar en zij houden allen heel veel van Ankie, die een klein blij zonnestraaltje is. Alleen Ilse houdt niet van Ankie. Zij is jaloers en denkt dat iedereen veel meer van Ankie houdt dan van haar. Ze voelt zich achtergesteld en laat Ankie dit ook voelen, door haar te verwijten dat zij eigenlijk niet echt bij hun hoort en alleen maar geld kost.
Ankie heeft een schoolvriendinnetje, de brutale Lottie, die vaak alleen wordt gelaten door haar ouders. Omdat Ankie en Lottie heel veel samen optrekken, voelt Ilse zich buitengesloten en wordt steeds onaangenamer.
De bom barst wanneer Ankie hoort dat er geen geld is om Boet voor ingenieur te laten studeren. Hij zal een baantje moeten gaan zoeken. Boet vindt dit heel erg en 's avonds in bed zegt Ilse tegen Ankie, dat ook dit haar schuld is, omdat vader en moeder ook Ankie's eten en kleding moeten betalen. Ankie is hier helemaal overstuur van en loopt midden in de nacht van huis weg. Ze gaat naar Lottie, die besluit om met Ankie mee te gaan, haar ouders zijn immers toch haast nooit thuis.
Met de trein reizen de vriendinnetjes naar Amsterdam. Op de Overtoom wordt Lottie door een auto aangereden en hevig bloedend wordt zij naar het ziekenhuis gebracht. Ankie is volkomen overstuur en wordt ook in het ziekenhuis opgenomen. Daar ziet dokter Blijde haar en hij schrikt hevig. Hij denkt dat het zijn nichtje Ankie is, het dochtertje van zijn broer. Als hij hoort dat het Ankie Smith is en dat het een pleegkind is uit Hillegersberg, snelt hij naar het huis van zijn broer en vraagt hem mee te gaan naar het ziekenhuis. Als Ankie hem ontmoet, herinnert zij zich opeens weer wie zij was. Ze herkent haar echte vader in de broer van dokter Blijde. Ze hoort nu ook dat ze een tweelingzusje heeft dat Ankie heet en dat zijzelf Joke heet.
Voor Lottie komt ook alles goed, als haar moeder haar vertelt dat zij zo geschrokken is en daarom besloten heeft voortaan altijd thuis bij Lottie te zullen blijven.
Joke is heel erg gelukkig als ze haar eigen moeder weer ontmoet en ze ook nog een jonger broertje blijkt te hebben. Haar pleegouders maken kennis met haar echte ouders en laten de kleertjes zien, waarin Joke bij hun werd thuisgebracht. Ilse heeft heel veel spijt van haar gemene woorden en Joke's ouders vergeven het haar. Joke blijft nu bij haar echte ouders wonen en omdat zij heel rijk zijn, vraagt Joke hun de studiekosten voor Boet te betalen, zodat hij toch kan gaan studeren. Boet is hierover zo gelukkig, dat hij zijn moeder toevertrouwt, dat hij later met Joke zal willen trouwen, zodat Joke ook echt bij haar pleegouders zal horen.

Fragment uit het boek:
Ankie wordt uit haar gepeins opgeschrikt, omdat de zuster komt zeggen, dat ze verwacht wordt op de kamer van dokter Blijde.
Ankie begrijpt niet, wat ze daar doen moet, maar gedwee staat ze op en laat zich door de zuster de weg wijzen. Bescheiden klopt ze op zijn kamerdeur aan en gaat op zijn vriendelijk "Ja" naar binnen. Maar dan wil ze zich weer haastig terugtrekken, want naast de dokter ziet ze 'n andere heer staan.
"Nee, Ankie, kom maar 'ns hier," zegt de dokter echter vriendelijk.
Ankie komt nader, maar merkt dan tot haar verbazing en verwondering, dat die grote forse man daar naast de dokter, begint te beven als 'n riet.
"Grote hemel.....," dat is alles wat hij zeggen kan en daarbij staart hij Ankie aanalsof hij werkelijk 'n geestverschijning ziet.
"Wat.... is.... er?" vraagt Ankie, die het er benauwd van krijgt.
"Niets kindje, niets," sust dokter Blijde, "we wilden alleen nog 'ns heel precies van je vernemen hoe alles zich heeft toegedragen op die dag van het bombardement."
"Ik weet het niet," antwoordt Ankie stotterend, want de ogen van die vreemde heer zijn geen ogenblik van haar af. Hij kijkt haar zo vreemd.... zo wonderlijk aan, dat ze er bang van wordt en toch en tòch, aan de andere kant is er iets in hem, dat haar wonderlijk aantrekt. Zij moet óók voortdurend naar hem kijken..... Wat is er toch.... wat is 't toch....?
"Vertel ons 'ns precies, Ankie...."
"Dat kan ik niet, ik weet het niet. Meneer Bouwer heeft me gered, moeder heeft me verteld, dat ik dagen lang bewusteloos ben geweest. En toen ik bijkwam, wist ik me niets meer te herinneren. Niet hoe ik heette, niet wie m'n ouders waren geweest, niet of ik broers en zusjes had, niets. Ik heb alleen maar aldoor "Ankie" gezegd en toen begrepen vader en moeder, dat dat mijn naam moest zijn, maar m'n pappie..... m'n eigen pappie...."
Ankie kijkt de vreemde man daar voor haar nog 'ns aan en plotseling wordt het helder in haar..... begrijpt ze, waarom hij haar, ondanks die vreemde, angstaanjagende blik zo aantrekt....
"M'n pappie leek op ù.... " weet ze opeens met grote zekerheid. "Ja, nu herinner ik 't me weer.... u lijkt.... m'n pappie...."
Maar dan zwijgt ze verschrikt, want de vreemde heer trekt haar wild en hartstochtelijk naar zich toe.
"O kind... m'n kind.... voor mij is er geen twijfel meer mogelijk. Je bent onze Jóke, het tweelingzusje van Ankie, die je sprekend evenbeeld is. Zelfs je stem.... je handbewegingen.... O, zó plotseling je weer te vinden... God geve, dat het geen wrede droom is, want ik kan.... ik kan het niet bevatten.... zo ineens.... zo onverwachts."
De man is geheel van streek, maar Ankie is er niet beter aan toe. Als 'n slaapwandelaarster zo staat ze daar en zo onverwacht is dit alles tot haar gekomen, dat ze zelfs geen blijdschap voelt. Ze voelt niets, als wezenloos ligt ze in de armen van de man, die met stelligheid beweert, dat hij haar vader is.