Snuf de hond

Geschreven door Piet Prins
Omslag en illustraties van Jaap Kramer
Uitgeverij De Vuurbaak - Groningen
Elfde druk 1974
Voor het eerst verschenen in 1953

Piet Prins, pseudoniem van Pieter Jongeling (1909 - 1985), werd in 1942 door de Gestapo gearresteerd wegens illegale activiteiten en overgebracht naar een concentratiekamp. Na de bevrijding werd hij hoofdredacteur van het "Gereformeerd gezinsblad". Tot 1977 was hij Tweede Kamerlid voor het GPV.

De "Snuf de hond" serie bestaat uit:
Snuf de hond, 1953
Snuf en het spookslot, 1953
Snuf en de jacht op de Vliegende Volckert, 1954
Snuf en de verborgen schat, 1959
Snuf en de zwerftocht van de ijsvogel, 1968
Snuf en de geheime schuilplaats, 1976
Snuf en de verre voetreis, 1979
Snuf en de zwarte toren, 1982
Snuf en de luchtpostbrief, 1985

Korte inhoud:
De gebeurtenissen in dit boek spelen zich af tijdens de bezettingsjaren.
Tom Sanders en zijn trouwe hond Snuf ontmoeten bij zijn vriendje Bertus van de "Vredehoeve", de onderduiker Haaksma. Deze blijkt erg veel verstand van honden te hebben en hij is het die Snuf africht tot een eersteklas speurhond. Dat komt goed van pas als Tom en Snuf het kleine Joodse onderduikstertje Mirjam redden en Snuf de kinderen veilig naar huis loodst. Mirjam blijft nu voorlopig bij Tom wonen, omdat haar grootouders zijn opgepakt.
Tom wordt uit enthousiasme voor de vaderlandse zaak betrokken in de strijd tegen de Duitsers. Snuf redt zelfs enkele malen het leven van zijn baas en krijgt zelf ook heel wat te verduren. Zo verdrinkt hij bijna, als de Duitse commandant hem met dicht gebonden bek en vastgebonden poten in het water gooit. Gelukkig wordt hij gered door een voorbijvarende schipper.
Tom en zijn vriend Karel, die in de molen woont, bespioneren vanaf de zolder met een verrekijker de Duitsers. Op een kaart tekenen ze hun posities aan als de Canadezen het dorp komen bevrijden. Om deze gegevens in handen te spelen van de bevrijders besluiten de twee vrienden om samen met Snuf 's nachts door een gevaarlijk moeras te gaan om de Canadese linies te bereiken. En weer is het Snuf die de weg van het gevaarlijke pad weet te vinden en zo de levens van Tom en Karel redt.
Aldus spelen de vrienden en Snuf een belangrijke rol bij de bevrijding van hun woonplaats en worden de jongens aan het eind, in Canadese uniformen op de schouders van hun dorpsgenoten, in triomf door het dorp gedragen.

Fragment uit het boek:
Ze gingen met hun drieën naar binnen. Het was wel donker, maar de wanden gaven toch een gevoel van veiligheid.
Mirjam en Tom gingen elk op een oude wrakke stoel zitten en Snuf legde zich languit op de grond bij de deur.
Mirjam snikte zacht. Tom begon met haar te praten, om haar wat te kalmeren. Ze vertelde van haar leven in Amsterdam en van de onderduiktijd bij boer Sap, waar ze elke dag in vrees voor de Duitsers hadden geleefd.
"Wees maar niet bang hoor," zei Tom. "Ik neem je mee naar mijn ouders en die zullen je wel verbergen. Nu moeten wij maar weer verder gaan."
"Ik kan zelf wel weer lopen," zei Mirjam dapper, terwijl ze van de stoel opsprong. Tom deed de deur open. Toen schrok hij hevig. Door het bos naderde met grote snelheid een helder schijnend licht. Haastig deed Tom de deur weer dicht. Het leek wel, of het licht recht op de hut afkwam. Hij liep naar het raam en gluurde er door. Mirjam kwam naast hem staan. Het licht zwaaide wat heen en weer. Het kwam uit de richting, vanwaar ze zelf ook gekomen waren.
Na een ogenblik zei Tom, "het is iemand op een fiets. Hij volgt het pad, dat naar onze hut voert."
"Zou het een Duitser zijn?" vroeg Mirjam angstig.
Tom gaf geen antwoord. Hij wist het immers zelf niet. Snuf had het licht ook bemerkt. Hij had zijn voorpoten op de vensterbank gezet en keek naar buiten. Uit zijn keel kwam een dreigend gegrom.
De fietser had nu een open plek, rondom de hut, bereikt. Blijkbaar ontdekte hij plotseling het houten gebouwtje, want de kinderen hoorden hem iets mompelen. Het volgende ogenblik maakte hij een grote zwaai met zijn fiets en viel omver. Een paar grove Duitse verwensingen weerklonken door de nachtelijke stilte.
"'t Is een Duitser," fluisterde Tom. "Hij is dronken. Hij praat met dubbelslaande tong."
Het licht was nu verdwenen. Er zat blijkbaar een electrische lantaarn aan de fiets, die ophield te branden nu het rijwiel op de grond lag. De soldaat krabbelde intussen mopperend en lallend overeind. Hij liet de fiets liggen en kwam strompelend op de deur van de hut af. Alles was zo onverwacht gebeurd, dat Tom eigenlijk niet wist wat ze zo gauw moesten beginnen. Mirjam hield hem bij de hand vast. Ze rilde van angst.
Snuf was de enige, die geen angst kende. Als Tom het in het donker had kunnen zien, zou hij gemerkt hebben, dat de hond woedend was. Zijn nekharen stonden steil overeind en hij blikkerde met zijn felle witte tanden.
"Als hij binnen komt, rennen wij de deur uit. In het donker kan hij ons toch niet vinden," fluisterde Tom. Hij hield zich goed voor Mirjam, maar inwendig was hij niet erg gerust over het gelukken van dit plan.
Toen gebeurde er iets onverwachts. Bliksemsnel sprong Snuf naar voren en wierp zich op de Duitser. De man gaf een schorre kreet van schrik. Hij wankelde onder het gewicht van de grote, zware hond en viel achterover. De lantaarn rolde uit zijn handen.
"Vlug!" riep Tom. Hij sprong de deur uit, gevolgd door Mirjam. In wilde schrik renden ze voort....