Het Huis aan de Haven

Geschreven door Adri van Witzenburg, (1902-1960)
Geïllustreerd door G. D. Hoogendoorn, (1892-1948)
Boek uit "De Gulden Serie"; Jongens 12-16 jaar
Uitgever H. Meulenhoff - Amsterdam, 1935

Ter herinnering aan NICOLAAS HERMANS, in leven Kapitein ter Koopvaardij.

Korte inhoud:
Op 12-jarige leeftijd verliest Adriaan zijn ouders en komt bij het gezin van zijn vaders handelsvriend in huis. Antoon Hermans, wordt zo een tweede vader voor hem. Met zijn zoon Gerard en dochterje Anna, kan Adriaan goed opschieten. Op een dag besluit het gezin te gaan verhuizen naar het huis van mijnheers broer Nico Hermans. Deze was kapitein bij de koopvaardij en een geheimzinnig persoon, die jarenlang op zee rondzwierf en veel geld had vergaard. Hij leefde, als hij thuis was, als een kluizenaar en hield zich schuil als een misdadiger.
Als de familie in het oude huis aan de haven woont, krijgen zij bericht dat oom Nico is overleden en wel op een voor Adriaan heel intrigeerdende manier: Hij leed schipbreuk op de kust van Nieuw-Guinea en werd daar door kannibalen vermoord....
Adriaan is vastbesloten meer over deze geheimzinnige figuur te weten te komen. Dan gebeuren er plotseling vreemde dingen in het oude huis aan de haven. Een koffer verdwijnt spoorloos en wordt in de bediende woning teruggevonden, midden in de nacht klinkt er een afschuwelijke schreeuw en er wordt ingebroken, waarbij het huis overhoop gehaald wordt, doch niets vermist.
Dan komt er een vreemdeling aan de deur, die zich voorstelt als Brouwer, en die het bediendehuis wil huren. Adriaan vertrouwt hem niet, hij verdenkt hem ervan de inbraak gepleegd te hebben. Anna is van streek, zij ziet iedere avond licht in de tuin. De jongens en mijnheer Hermans besluiten nu 's nachts te waken. Opnieuw komt er iemand, die de bediendewoning wil huren. Zijn naam is Jaansen en is een bleke jongeling met fanatieke ogen. Die nacht zien ze weer een licht in de tuin en door de kelder gaan ze er nu op af. Er volgt een worsteling en een gedaante springt over de muur. Brouwer is ook plotseling in de tuin. Wat doet hij daar?
De kelder wordt doorzocht en in een geheime bergplaats onder de grond wordt er, met behulp van de commissaris, die erbij gehaald is door mijnheer Hermans, een kist gevonden, waarin geheimzinnige papieren en het testament van oom Nico zit. Dan zien ze Jaansen door het kelderraam gluren, ze achtervolgen hem en hij wordt gearresteerd. Hij maakt zich bekend als inspecteur Bokkema van de Geheime Politie. Nu wordt het geheim van het oude huis aan de haven snel opgelost: Oom Nico was een van de moedigste mannen van de Geheime Politie geweest in dienst van de Nederlandse regering. Brouwer voer als zijn matroos op zijn schip "Trouw tot in den dood". Hij was ontsnapt aan de kannibalen en had oom Nico beloofd de geheime papieren naar de regering te zullen sturen. Hij wilde zich echter, omdat hij een arm man was, het testament toeeigenen, doch omdat hij daar spijt van had gekregen, werd het hem vergeven en mocht hij tot aan zijn dood in de bediendewoning blijven wonen.

Fragment uit het boek:
Als stenen beelden zaten wij door het slaapkamerraam te turen. Als ik mij goed herinner, had de torenklok net het midder-nachtelijk uur verkondigd, toen Gerard mijn arm greep en fluisterde: "Opletten!"
"Wat is er" vroeg ik geschrokken.
"Licht bij de tuinmuur."
Hij had gelijk. 't Was een merkwaardig gezicht. Boven de tuinmuur uit, aan de zijde van de steeg die naar de Havenkade leidde, kwam een lichtje te voorschijn.
"Anna heeft niet gedroomd, jongens," fluisterde mijnheer Hermans.
Wij knikten zwijgend dat wij het met hem eens waren en volgden ingespannen de verdere bewegingen van het livht. Wij beefden van opwinding, toen wij zagen hoe het daalde.
"Hij is over de muur geklommen!"
't Was Gerard die dit zei. Ik hoorde hoe zijn stem trilde.
"Niet bewegen jongens," beval mijn pleegvader, nog steeds op fluisterende toon. Ademloos zagen we hoe het lichtje zich door de tuin bewoog. Het kwam niet op het huis af, maar bleef achter in de tuin. Het scheen dat de insluiper - want die was het natuurlijk - in de buurt van de bediende-woning moest wezen.
"Wij zullen er op uit moeten, jongens," verklaarde de Heer Hermans kordaat. Er zit niets anders op. Wij moeten hem te pakken zien te krijgen. Wij zullen door de kelder de tuin in gaan. Blijven jullie achter mij en laat alles maar aan mij over. En denk er om, geen geluid, geen kik geven, mondje dicht."
De Heer Hermans ging ons voor. Wij volgden, met stormachtige gedachten. Wat zou er gebeuren? Wij gingen de keldertrap af en zochten in de donkere kelder naar een lantaarn. Dat was opzichzelf al een griezelig karweitje. Gelukkig herinnerde ik mij de plaats, waar wij, na onze tocht naar de bediende-woning, de stallantaren hadden gelaten. Het eindje kaars bleek nog voldoende te zijn. Wij staken haar aan en zonder geluid te maken openden wij de kelderdeur. Een koude luchtstroom kwam ons tegemoet. Wij duwden de deur weer dicht en daar stonden wij in de donkere tuin. Over onze lantaren hadden wij een doek geworpen, anders had het licht ons verraden.
Achter in de tuin bewoog zich nog steeds het licht dat zo geheimzinnig over de muur geklommen was.
"Even opletten, jongens," sprak de Heer Hermans op fluisterende toon. "Niet op de paden lopen, want dan zou het grind ons verraden. Denk er om, één verkeerd geluid en de boel loopt mis Zijn jullie bang?"
"Neen," fluisterden wij terug. Dat was wat mij betreft nou niet helemaal de waarheid, want eerlijk gezegd, beefde ik als een rietje.
"Nou, vooruit en opgepast," beval de Heer Hermans. Geruisloos, achter elkaar, trokken wij de donkere tuin in.