Sinterklaasvertellingen voor Broer en Zus

Met bijdragen van:
Mevr. W. P. Ebbinge Wubben - van Hasselt,
Mevr. N. van Hichtum,
W. G. van de Hulst.
Geïllustreerd door Freddy Langeler (Johanna Frederika Langeler, 1899-1948)
Uitgever H. Meulenhoff - Amsterdam
Uitgegeven in de jaren '30

Eerder verschenen samen met Sinterklaas Avond voor Broer en Zus in: Het Sinterklaasboek voor Broer en Zus, 1922

Inhoud:
Toen Sinterklaas klein was en nog wat anders, door Mevr. W.P. Ebbinge Wubben - van Hasselt.
Klaas, door W. G. van de Hulst
Een Sint Nicolaasdag van Dokters Mieke, door Mevr. N. van Hichtum.


Fragment uit: Een Sint Nicolaasdag van Dokters Mieke:
Mieke lachte zachtjes en fluisterde haar buurmeisje Sietske in 't oor: "Siets, ik ken toch zoo'n grappig Sinterklaasversje, dat heeft Pa me gisteravond geleerd. Ze zongen dat te Leeuwarden, toen hij nog klein was - 't is een oud "sankje" in 't plat-Leeuwardersch. Natuurlijk geen echt versje, dat je zingt als je je mandje opzet onder den schoorsteen - alleen maar een grapje!"
"Toe, zing 't eens zachtjes voor me," zei Sietske. En Mientje begon:
"Sunterneklaas,
Die speulde de baas
Al op ut pampieren souderke. *)
Hij miende dat ik bang foor hum waar,
Maar ik beet hum un stuk uut et skouderke."

De andere meisjes in de bank hadden 't natuurlijk ook gehoord en vonden 't wàt mooi. Alleen Froukje van Ate Jelles zei huiverend: "O, o, als Sinteklaas dàt eens hoorde, Mieke! Hoe durf je dat te zingen?"
Mieke lachte en zei: "Dat durf ik best, hoor! Sinteklaas begrijpt natuurlijk wel dat 't maar zoo'n oud, grappig...."
Verder kwam ze niet, want vlak achter haar brulde een zware stem: "Wie zingt hier van die gekke sankjes over mij?"
Mieke werd bleek, maar de andere vijf meisjes op haar bank gilden wit van angst, sprongen op en vluchtten achter Meesters lessenaar - o, o, o!
Verwoed kwam Meester aanhollen met zijn Spaansch riet in de eene, en een turfhamertje, dat op den grond had gelegen, in de andere hand.
"Wat is hier te doen?" brulde hij, "waarom gillen die meisjes zoo?"

Mieke, de eenige, die was blijven zitten, gaf hem antwoord; want zij had dadelijk even omgekeken en heel goed gezien, hoe de booze Harm uit zijn bank was geloopen om vlak achter de meisjes zijn dreigement, dat van Sint Nicolaas heette te komen, uit te brullen. Ja, ze had hem nog net gezien, maar toch was ze nog zóó van streek door den schrik, dat ze Meester alles vertelde.
Meester keek naar Harm, die alweer met 't onschuldigste gezicht van de wereld in zijn bank zat en net deed, of hij ijverig aan zijn opstel werkte.
Boog hij zijn hoofd zoo voorover om ijverig te schrijven? Nee; want toen Meester goed toekeek, zag hij dat de jongen half zat te stikken van 't lachen.
Toen werd Meester zóó boos, dat hij den deugniet met zijn turfhamertje een slag op 't hoofd gaf.
Harm duizelde eerst even, maar sprong toen op, duwde de andere jongens uit de bank, en stond opeens met gebalde vuist voor den Meester.
't Was een vreeselijk oogenblik! Meester had al berouw over zijn drift, toen hij een paar bloeddroppels langs het voorhoofd van den jongen zag vloeien.
Maar - hij moest zich goed houden, anders zou er stellig een vechtpartij volgen!
Hij keek Harm ernstig aan en zei: "Ga dadelijk in den hoek staan!"

*) Zoldertje

Sinterklaas Avond voor Broer en Zus

Met bijdragen van: P.F. Bellaart, Ida Heijermans, Emmy Lokhorst
Geïllustreerd door Freddy Langeler
Uitgever H. Meulenhof - Amsterdam, ca. 1930

Eerder verschenen in Het Sinterklaasboek voor Broer en Zus, 1922

Inhoud, drie Sinterklaas verhalen:
1. Hoe het kwam, dat Sinterklaas Pieterbaas in dienst nam, een vertelling van Meester Bellaart.
2. Het sprookje van Sint Nicolaas en den Vliegenier, door Ida Heijermans.
3. Sinterklaasvertelling "Meneer-Oom", door Emmy Lokhorst.


Fragment uit Meneer Oom:
"Weet jij, hoe Sint Nicolaas eruit ziet?" vroeg Nelletje.
"Natuurlijk," zei Dolf, "hij heeft een witten baard en een hoogen hoed en een langen mantel."
"Niewaar," zei Nelletje, "hij heeft geen baard, hij ziet eruit als meneer oom van den overkant."
"Sinterklaas heeft een langen witten baard, ik weet het heel zeker," zei Dolf.
"Nietwaar," zei Nelletje.
"Welwaar," zei Dolf.
"Nietes," zei Nelletje.
"Welles," zei Dolf.
"Je bent een domme jongen," zei Nelletje en ze werd zoo boos dat ze Dolf een klap gaf.
"Nelletje," zei Dolf bedroefd, "dat moet je toch niet doen" en hij begon te huilen. Nelletje kreeg groote spijt en sloeg haar armpjes om hem heen.
"Hij heeft heusch een witten baard!" snikte Dolf, "vraag het maar aan moeder."
Met de armen om elkanders hals gingen ze het aan moeder vragen. Dolf kreeg gelijk.
"Maar moeder," zei Nelletje bedremmeld, "is meneer Oom dan geen Sint Nicolaas?"
"Welnee, vrouwtje, waarom dacht je dat?"
"Omdat hij zoo lief voor ons is, omdat ik van alles van hem krijg."
"Sint Nicolaas heeft immers een zwarte knecht," zei moeder, "en ik heb nooit gehoord dat Sint Nicolaas een dochter had, zooals meneer aan den overkant." "En Sint Nicolaas rijdt over de daken!" riep Dolf.
"En dàt heb ik meneer aan den overkant heusch nooit zien doen," zei moeder lachend.
Nelletje moest wel inzien, dat ze zich vergist had, maar ze kon het toch niet heelemaal gelooven.
Dien middag draafde Nelletje naar meneer Oom. De juffrouw keek altijd nog een beetje stuursch, maar toch was ze wat vriendelijker geworden. Nelletje leunde op meneer Oom zijn knie en vertelde, dat ze had gevraagd aan Sint Nicolaas om een nieuwe pop en een echt matrasje voor het poppenbed en een echt dekentje en lakentje en een stoeltje voor de pop om op te zitten en nog een heeleboel meer.
"En wat hebt u gevraagd?" vroeg ze, en keek Oom in zijn magere oude gezicht.
"Sint Nicolaas komt bij mij niet; hij rijdt mijn huis voorbij," zei meneer Oom.
"Misschien is u nu te groot, hè?" vroeg Nelletje.
"Toen ik klein was, heeft hij ook nooit bij mij gereden."
"Was u dan geen lief jongetje?"
"Ik geloof niet, dat ik erg stout was," zei de oude heer glimlachend, maar hij keek toch een beetje bedroefd.
"Sint Nicolaas komt toch bij alle kinderen? Waarom dan niet bij u?" vroeg Nelletje.
"Omdat mijn ouders niet geloofden dat Sint Nicolaas zou komen en ik mijn schoen niet in den schoorsteen mocht zetten," zei de oude heer en hij zuchtte.
Nelletje keek hem nadenkend aan.
"Maar nu gelooft u toch wel dat Sint Nicolaas zal komen?" vroeg ze, "hij rijdt alle dagen rond, gisteravond is hij nog pas bij mij geweest, misschien komt hij vanavond wel bij u. Hebt u uw schoen wel klaar gezet?"
Nelletje liet meneer Oom beloven, dat hij dadelijk dien avond zijn schoen zou klaarzetten, en den volgenden avond ook.