Oogst


Bloemlezing voor het Lager Onderwijs

Door F. H. N. Bloemink
Met platen van Rie Cramer, J. Isings, B. Midderich-Bokhorst
Zevende Deeltje
Zesde Leerjaar
Negende Druk
Spelling 1934
G.B. van Goor's Zonen's U.M. - 's Gravenhage, 1935

"Oogst"-serie leesboeken voor het leesonderwijs op de lagere scholen bestaat uit:
I. Oogst voor de kleintjes. - Vier leesboekjes voor het aanvankelijk leesonderwijs. (1e en 2e leerjaar).
II. Oogst A, B, C, en D. - Vier Voorlopertjes voor het 2e en zo nodig begin 3e leerjaar.
III Oogst I - X. - Tien deeltjes voor het 3e tot en met het 7e leerjaar, van verschillende auteurs (bloemlezing).

Fragment uit: Op de Vuurtoren
De wind is uit zee opgestoken en staat pal op de kust. Over het eenzame rotspad, dat van het stadje leidt naar de uiterste punt van het kleine eiland, worstelt een vrouw met moeite tegen de woeste rukwinden, die haar rokken om haar heen doen wapperen en sjorren aan de hoofddoek, die zij krampachtig onder haar kin vasthoudt.
"Dat wordt boos weer vannacht," mompelt de vrouw, "de hemel helpe de arme schepelingen."
En zij worstelt moeilijk verder, met de blik verlangend de afstand metend, die haar scheidt van het doel van haar tocht, de vuurtoren, die zich op het uiterste punt van het eiland verheft op een soort landtong, die een eind in zee loopt.
Daar in de hoogte flikkert een der laatste stralen der ondergaande zon in de glasruiten van de kleine koepel, waarin tegen de avond het draailicht wordt ontstoken, dat de schepelingen zal bewaren voor stranden op de zeer rotsige kusten van het eiland en hun doet weten, waar zij zich bevinden. En daar beneden onder de koepel woont zij met haar man en twee kinderen. Zij zullen op haar wachten, zij is lang weggebleven, maar ze had ook zoveel in het stadje te doen.


Ze schijnen in de toren haar al gezien te hebben: twee kinderen komen naar buiten en snellen op haar toe.
"Moeder! moeder!" schreeuwen zij.
Dit is geen blijde begroeting, veeleer een angstkreet. Er is iets gebeurd! "Wat is er?"
"Moeder, vader is zo ziek geworden."
"Moeder, hij was juist met de lamp bezig......"
"En toen werd hij zo raar......."
"En hij is naar bed........"
"Hij heeft zo gekermd........"
"En hij kan niet praten........."
De mededelingen worden ademloos uitgestoten, de kinderen schreeuwen tegelijk hun onheilstijdingen uit.
Vreselijk ontsteld haast zich de moeder naar binnen. Zij stormt de trap op naar de kleine slaapkamer, onder de glazen koepel. Daar vindt zij haar man te bed, akelig kreunend, niet bij zijn bewustzijn.
De vrouw gaat stil naast het bed van haar man zitten. Aan het halen van hulp valt niet te denken. Het stadje is zo ver weg, zij kan niet gaan, veel minder een van de kinderen sturen, die nog zo klein zijn en het is buiten donker en het weer wordt steeds onstuimiger. Wat gaat die zee te keer! En plotseling denkt zij aan de lamp.
Wat er ook gebeure, die moet branden!.........