De Avonturen van een Leeuwarder jongen te Amsterdam


(Bram's Avonturen in Amsterdam)

Op binnenblad: Bram's Avonturen in Amsterdam
Gebaseerd op een Frans voorbeeld: 'Une Escapade à Paris', Paris : Editions Nilsson, ca. 1905
In de tekst is sprake van Atax (begonnen in 1909) en het Panopticum (1882-1910)
Geschatte uitgave ca. 1910 - Meijer & Schaafsma, Leeuwarden

Ook verschenen als: De avonturen van een Groninger jongen te Amsterdam, premie-uitgave van het Nieuwsblad van het Noorden, uitgegeven in Groningen door Hazewinkel
en als: De avonturen van een Enkhuizer jongen te Amsterdam, uitgegeven in Enkhuizen door A. Egmond.
Ook bekend met de ondertitel: De avonturen van een Haagschen jongen te Amsterdam, De avonturen van een Hengeloschen jongen te Amsterdam, De avonturen van een Zaanschen jongen te Amsterdam, premie-uitgave van de Zaanlandsche Courant en De avonturen van een Haarlemschen jongen te Amsterdam.

Korte inhoud:
De 10 jarige Bram kende zijn woonplaats op zijn duimpje, en was niet tevreden. Altijd dezelfde huizen, dezelfde torens, dezelfde bakstenen en dezelfde mensen, dat ging hem vervelen. Hij wilde naar Amsterdam! Daar moest het prachtig zijn!
Met 2 rijksdaalders op zak en een gouden tientje, dat hij van grootmoeder voor zijn rapport had gekregen, ging hij naar het station en verstopte zich in een goederenwagen. Hij overdacht waar hij in Amsterdam allemaal naar toe zou gaan: Naar 't Panopticum en natuurlijk naar Artis en naar 't Museum.
Op het station van Amsterdam aangekomen kroop hij uit de wagen en verstopte zich op een handwagen tussen kisten en zakken. Zo werd hij met de lift naar beneden gebracht. Toen 2 mannen hem ontdekten, riepen ze boos dat hij moest maken dat hij wegkwam . Dat wilde Bram niets liever en zo stond hij even later op straat. Wat was het hier mooi en wat was het druk! Zoveel trams en auto's en rijtuigen!
Bij een schoenpoetsbak liet hij eerst zijn schoenen poetsen en wisselde zo een rijksdaalder voor kleingeld. Toen ging hij met een atax naar 't Panopticum en bekeek er de wassen beelden, terwijl hij de chauffeur liet wachten. Daarna bracht de atax hem naar Artis.
Met een familie liep hij mee naar binnen. Hij bekeek de kamelen en de lama's, waarvan er een op zijn jas spuwde; toen de leeuwen en tijgers en hyena's. Eén van de leeuwen keek hem zo nijdig aan, of hij hem wel zou willen verorberen. Dat vond Bram wel een beetje gevaarlijk. In 't vogelhuis beet een van de papegaaien hem lelijk in zijn vinger en kreeg van de oppasser knorren omdat hij de vogel geplaagd had. Hij wandelde langs de eendenvijver en de beren en bleef een hele tijd bij de ijsbeer kijken.
Toen hij bij de olifant kwam, stopte hij een steentje in zijn slurf, waarna de olifant zich omdraaide en zijn slurf in een emmer water stak. Toen stak hij zijn slurf door de tralies en gaf Bram een ijskoud stortbad! Rillend liet hij zich nu door de chauffeur naar een restaurant brengen
In het restaurant bestelde hij een diner met soep, pasteitjes, ossehaas en patrijs en dronk daar een groot glas van 't beste bier bij. Hij betaalde de kelner zes gulden en gaf hem een kwartje fooi.
De chauffeur van de atax vroeg hem nu eerst te betalen en tot zijn schrik was dat maar liefst acht gulden vijftig, bijna alles wat hij nog bezat!
"Kijk maar op het bordje", zei de chauffeur en toen wist Bram niets meer te zeggen. Aan die akelige taxameter had hij helemaal niet gedacht! Hij betaalde en zag verdrietig zijn mooie atax wegrijden. Nu moest hij lopen, en hij had nog maar één kwartje over!
In een melkinrichting, waar hij een glas melk wilde drinken, zag hij tot zijn schrik Sint Nicolaas en zijn knecht lopen. Hoewel hij niet meer in Sint Nicolaas geloofde, wist hij toch dat hij stout was geweest en zag zich in zijn verbeelding door Zwarte Piet meegepakt worden. Snel liep hij dus weer naar buiten.
In een boekwinkel kocht hij een velletje postpapier, een enveloppe en een potlood en schreef vader een brief om hem te komen halen. Maar waar was een brievenbus?
Op een hoek zag hij een rood kastje met een glazen ruitje waarop stond: "Sla de ruit in". Dat deed Bram, doch hij wist niet dat dit een alarmschel van de brandweer was.
Door 2 politieagenten werd hij naar het politiebureau gebracht waar hij de nacht moest doorbrengen. De volgende dag werd hij daar door zijn vader afgehaald en naar huis gebracht. Nooit meer zou Bram alleen naar Amsterdam gaan!

Fragment uit het boek:
Bram liep naar buiten om een brievenbus te zoeken. Een postzegel had hij niet, maar vader zou wel strafport willen betalen, als hij zijn jongen terug kreeg, dacht hij met een snik. Waar een brievenbus te vinden? Daar op den hoek, dat roode kastje. Was dat er een? Ja, 't moest wel; wat zou 't anders zijn? 'n Gek ding, vond Bram 't; om je brief er in te doen, moest je eerst de ruit kapot maken. "Sla de ruit in", stond er op; verder las Bram niet.
Rink, kink, kink! daar ging het glas. Bram stond er nog naar te kijken, toen hij een geraas hoorde; getoeter en geschreeuw en door de straat kwam de reusachtige auto van de brandweer in volle vaart aanrijden. Brams brievenbus was een alarmschel van de brandweer. Hij stond beduusd te kijken, daar zag hij twee agenten op zich afkomen; een lange dunne en een korte dikke. Allebei wezen ze naar hem en riepen iets met booze stemmen, maar Bram wachtte hen niet af: hij koos het hazenpad en holde weg, zoo vlug als zijn rappe, jonge beenen hem maar dragen konden.
De agenten schreeuwden: hier! en halt! maar Bram stoorde er zich niet aan. Daar zag hij een auto, die juist in beweging ging; vlug wist hij er achter op te springen en zag nog juist, hoe de korte, dikke agent struikelde over de beenen van de lange magere, en hoe ze allebei languit op den grond vielen. De lange magere had zijn helm voor zijn gezicht gekregen en zijn sabel zat verward tusschen zijn dunne beenen, zoodat 't een heele tijd duurde, eer hij kon opstaan. De korte dikke hijgde nog zoo van 't loopen, dat hij ook niet op de been kwam, vóór Bram op zijn auto al verdwenen was.
Onze held was wàt in zijn schik, zoo ontsnapt te zijn, maar erg op zijn gemak was hij toch niet. De auto stopte voor een groot gebouw; Bram sprong er af en liep met andere menschen binnen. 't Was een schilderijenmuseum.... en Bram wist niet beter te doen dan met een geleerd gezicht al de schilderijen te bekijken. Veel zag hij er niet van; hij was koud en moe en dacht er onophoudelijk aan, hoe hij toch naar huis zou komen; den brief aan vader had hij in de vlucht verloren.
Hij moest op straat maar iemand vragen hem te helpen; dus hier uit! Maar o wee! dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, hij had niet opgemerkt, hoe er gewaarschuwd werd, dat 't sluitingstijd was, en toen hij bij den uitgang kwam, vond hij de deur dicht! Hij zat opgesloten in het verlaten museum!
Dat was toch al te verschrikkelijk, dat wou hij niet! Hier misschien den heelen nacht zonder eten of drinken te moeten blijven, alleen bij al die geschilderde menschen!
Brammetje zette 't op een schreeuwen, zoo hard hij kon!
Eindelijk kwam een barsche suppoost vragen, wat dat beteekende en toen hij al huilend vertelde dat hij was opgesloten, pakte de suppoost hem alles behalve zacht bij een arm en zette hem buiten. Maar daar wachtte hem nieuwe schrik. Hij werd opgewacht door de twee agenten, de lange magere en de korte dikke! En voor hij 't wist, werd Brammetje tusschen hen in naar 't politiebureau gebracht.
O! wat voelde onze held zich kleintjes, toen hij voor den commissaris stond en alles moest vertellen! Snikkend kwam 't er uit, of mijnheer de commissaris hem alsjeblieft naar huis wou sturen; hij zou 't nooit meer doen.
Maar de commissaris keek lang niet vriendelijk. "Je hebt je verzet tegen de politie!" zei hij barsch, "vannacht blijf je hier op water en brood!"
En ons Brammetje, die 's middags in een fijn restaurant zat met buigende kelners, sliep dien nacht op stroo en kreeg niets te eten dan zwart roggebrood.
Hij huilde en huilde tot hij eindelijk in slaap viel; en toen had hij ten minste 't pleizier, in zijn droom nog eens in de atax te rijden.
Het wakker worden daarna was wèl eene teleurstelling! De commissaris liet hem nog eens bij zich komen, gaf hem eene duchtige vermaning en wenkte toen den langen mageren agent, die daarop door eene deur verdween.
Bram keek angstig naar die deur; wat zou er nu weer gebeuren? Maar toen de deur openging sprong hij op, en liep in de armen van.... zijn vader!
Een uur later deed hij met vader de reis terug, nu behoorlijk in een coupé, maar hij was te moe en voelde zich te akelig om er van te genieten.
Thuis werd hij door moeder in bed gestopt en kreeg allerlei warms te drinken, wat hij heel vervelend vond.
Nooit meer ging Bram alleen naar Amsterdam!