'T Jodinnetje van Elspeet

Geschreven door Mevrouw van Osselen van Delden.
Illustraties van A. Wythoff
Uitgave van Allert de Lange - Amsterdam, ongeveer 1915
Voor het eerst verschenen in 1895

"Een boek voor jongens en meisjes"

Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden werd op 28 april 1847 te Diepenheim geboren. Zij overleed op 4 juni 1936 te Heerde.

Het Jodinnetje van Elspeet wordt vervolgd door:
De schaapskooi op de Elspeter heide, 1906
De Moore's, 1907
De lastige ekster, 1908
Het meisje uit Amerika, 1909
Adam en Lili, 1912
Philip de schaapherder, 1915

Korte inhoud:
Roosje, een meisje uit een arm joods gezin, wonend op de Elspeterheide, wordt door zigeuners ontvoerd.
Zij willen geld verdienen aan de stem van Roosje, omdat zij zo prachtig kan zingen.
Samen met nog een ontvoerd meisje, Santje de hardloopster genaamd,die geen ouders meer heeft,moet zij optreden in Duitsland, Brussel en Parijs.
Tante Rosa, een beroemd operazangeres, hoort haar daar zingen en zorgt ervoor dat Roosje weer thuiskomt. Ook Santje komt weer thuis en zelfs haar ouders worden gevonden.
Later wordt Roosje, dankzij een rijke familie, die haar studiekosten betaalt, een beroemde zangeres.

Een fragment uit het boek:
Daar springen allen verschrikt achteruit, want het schuurtje stort brandend in elkaar en de vlammen verheffen zich hoog in de lucht. Ze horen een angstige kreet en Bob snelt er heen, roepend: "Wat is er? Er is toch niemand onder? Het was of ik de stem van Roosje herkende."
"Roosje! Roosje! waar ben je?" roept Daniël verschrikt, en daar komt zijn vader ook toesnellen, vragend: "Waar is Roosje?"
Nu gaan allen aan het roepen en zoeken, en Nathan Rubens trekt in doodsangst het brandende schuurtje uit elkaar en gilt:
"O help me toch! Mijn kind, mijn Roosje ligt er zeker onder!"
Allen helpen zoveel ze kunnen, maar vinden niets.
"Maar waar is ze dan?" roept Nathan angstig.
"Vader," zegt Daniël, "ze is misschien thuis bij Grootvader."
"Ja," zegt Nathan met een zucht van verlichting, "ga gauw thuis kijken Daantje, en kom het me hier dadelijk zeggen, je loopt harder dan ik."
Daniël vliegt als een pijl uit den boog naar huis, terwijl Nathan nog rondloopt en roept:
"Roosje, Roosje!"
"Ik heb Roosje daar net nog gezien, juist toen het schuurtje instortte," zegt de meester, "waar kan ze toch zoo gauw gebleven zijn?"
O God," steunt de arme Nathan, "als ze er nu toch eens onder lag! och laten wij nog eens zoeken."
Hij begint weer van voren af aan, de brandende panlatten en de balken op zijde te trekken.
Daar komt eindelijk Daniël terug en brengt met moeite uit:
"Ze is niet -- niet thuis! o vader!!" en huilend en jammerend gaat hij vader helpen.
"O vader, dat is nog erger, dan toen ik onder de plaggen lag; o vader, vader, waar zou ze zijn?"
Het is intusschen zeer donker geworden, en het smeulend hout, dat nu bijna geheel onder zand bedolven is, geeft niet veel licht. Eenige mannen nemen brandende spaanders om bij te lichten, terwijl Nathan ijverig zoekt.....

Ander werk van Mevrouw van Osselen van Delden:
Hansje Rozengaarde, 1891
Baas Willem, 1893
De kleine Frits, 1894
Arthur's viool, 1896
Corrie en de kaboutertjes, 1898
's Winters op de Beukenwoud, 1899
De familie Dolijn, 1900
De poppenpartij, 1902

en vele anderen.