Lawines razen

Geschreven door A. Rutgers van de Loeff-Basenau
Illustraties van Alie Evers
Uitgeverij Ploegsma - Amsterdam
Tweede druk 1955
Voor het eerst verschenen in 1954

Bekroond tot Kinderboek van het jaar 1954

Korte inhoud:
Angst heerst er in het kleine Zwitserse bergdorp Urteli, als er verschrikkelijke lawines naar beneden dreigen te komen, die het dorp onder de sneeuw zullen bedelven. De twee beste skilopers van het dorp, schoolmeester Hans Altschwank en zijn vijftienjarige zoon Werner, besluiten een groep jongens uit het kinderdorp Pestalozzi, te gaan waarschuwen, die met hun begeleider, de Fin Hutamäki, een skitocht maken hoog in de bergen. De groep jongens zijn oorlogswezen en zijn tussen de twaalf en vijftien jaar oud. Zij wonen in het Pestalozzi kinderdorp in Zwitserland. In dat dorp zijn een Fins huis, een Italiaans huis en een Grieks huis. De kleinste jongen, de Italiaan Paolo, is bang om onder een lawine bedolven te zullen worden, omdat hij tijdens een bombardement in de oorlog de enigste van zijn familie was, die levend uit hun gebombardeerde huis gered werd. Werner blijft bij hem en als dan toch gebeurt waar Paolo bang voor was, redt Werner hem, door hem niet los te laten. Een levenslange vriendschap is het gevolg.
Terug in het dorp slaat 's nachts het noodlot toe. Door een enorme lawine wordt het halve dorp en ook het huis van de Altschwanks bedolven. Werner kan levend onder de sneeuw vandaan komen, doch zijn vader en moeder worden vermist. Iedereen wordt nu per trein geëvacueerd, ook Werners tante Auguste gaat mee met haar drie katten. Paolo troost Werner door het zingen van zelfgemaakte liederen.
In Brachen, in de stationsrestauratie, zijn alle evacuees bij elkaar gebracht. Opeens hoort Werner op de radio het bericht dat zijn ouders gered zijn! Wat is hij blij!
In de stationsrestauratie is ook de 11 jarige Klaus, wiens ouders en kleine zusje Mariëli vermist zijn. Klaus is ontroostbaar. Werner en zijn vrienden hebben erg medelijden met hem en besluiten hem te helpen. De jongens gaan er 's nachts stiekem vandoor om naar de plek, waar het huis van Klaus stond, te gaan en daar te gaan zoeken. Na een spannende nacht wordt Mariëli door hun gered. Helaas is het voor de ouders te laat en hierdoor stort Klaus in en wordt hij ernstig ziek. Tante Auguste besluit Mariëli te adopteren, doch als blijkt dat het meisje niet gelukkig is zonder haar broertje Klaus, gaan beiden in het Pestalozzi dorp wonen. Een jaar later, na het behalen van zijn schooldiploma gaat ook Werner daar werken. Zo worden de kinderen allen weer verenigd en leven gelukkig met elkaar in het Pestalozzi dorp.

Fragment uit het boek:
"Jullie verdient een pak slaag, maar je hebt het leven gered van dat kind." De man knikte in de richting van de plek waar de kleine Mariëli lag. "En misschien komen de ouders er ook nog onder uit, je kunt het niet weten. Er gebeuren deze dagen de gekste dingen. Een man die vier minuten onder de sneeuw heeft gelegen, vind je dood. En anderen blijven dagen in leven. In Urteli hebben ze een man en zijn vrouw na zesenvijftig uur nog levend geborgen."
Werner begon te lachen. Hij kon er niets tegen doen. Van pure vermoeidheid liet hij de lach maar gaan, schokkend met slappe schouders stond hij tegenover de soldaat te hikken van het lachen. En tegelijk kreeg hij het gevoel te willen huilen, zo maar tegen die man aan te vallen en tegen diens schouder te lachen en te huilen tegelijk. Dat was natuurlijk een van die dingen die je als jongen nooit deed. Paolo zou het doen. Maar Paolo was op de een of andere manier geen echte jongen. Of toch? Hij was gebleven, al had hij toegegeven dat hij het bangst van allemaal was. Maar was hij dan ook niet het dapperst?
Stomkoppen waren ze geweest, zei de soldaat. Ze hadden anderen een heleboel last kunnen bezorgen. Een pak slaag - voor dwazen bij de gratie Gods. Maar Mariëli werd misschien nog tot leven gewekt. Zij had de langste, zwartste vlechten die hij ooit een klein bleek meisje had zien hebben. Vlechten die behoorden te dansen en te zwaaien. En in Urteli wist deze soldaat, waren een man en een vrouw na vijfenzestig uur levend onder de sneeuw uitgehaald. En hij, Werner, stond hier te lachen, met een brok in zijn keel, en kon niet ophouden.
"Heee!" De man tegenover hem schudde hem krachtig heen en weer. "Wat is er met jou aan de hand? Heb je je verstand verloren?"
Werner liet zich doorelkaar rammelen. Het was een prettig gevoel. Wie weet kwamen alle dingen, die nu zo door elkaar dwarrelden, dan weer op hun plaats.
"Heee!" riep de soldaat hem in zijn oor. "Wou je niet weten of een van je vrienden zijn arm had gebroken? Ik zal informeren."
O ja, Holdert...... Werner voelde dat de soldaat hem losliet. Hij bleef nog even rechtop staan, toen werd alles zwart voor zijn ogen en hij viel voorover in de witte sneeuw.....

De Elfstedentocht

Grote dag in Holland

Door A. Rutgers van der Loeff
Illustraties van Robert Nix
Uitgever De Bezige Bij, 1965

Korte inhoud:
Het is winter, het ijs is al dik, doch er ligt nog erg veel sneeuw. Jelle slaapt met zijn jongere broertje Tjeerd en zijn 3 zusjes op de zolder van het huis. Auke is hun grote broer.
Jelle droomt over de Elfstedentocht en is geweldig blij, als er op de radio een extra bericht wordt uitgezonden, waarin gemeld wordt dat de Elfstedentocht toch doorgang zal vinden.
Zoveel mogelijk vrijwilligers worden er nu opgeroepen. Tabe Hoek is de kampioenrijder van de streek en melkknecht bij hun naaste buurman, boer Terpstra. Het hele dorp is nu in opwinding: Tabe Hoek heeft zich opgegeven voor de wedstrijdtocht!
De dag voor de tocht begint, maken Jelle en Tjeerd met een sneeuwschuiver en bezem het pad schoon. Jelle is erg stil en ook die avond aan tafel is hij in zichzelf gekeerd. Auke is niet thuis, hij is gaan helpen bij boer Terpstra, omdat Tabe nu weg is. Jelle heeft deze boodschap overgebracht en Vader en Moeder zijn bezorgd. Jelle is argwanend, zouden ze iets vermoeden?
De volgende dag is het zo ver! Het is nog donker als Jelle en Vader naar het dorp rijden. Het is bijtend koud. Van de kerktoren wapperen 2 vlaggen: de Friese en de Hollandse. De veldwachter roept om, dat de kopgroep Franeker nadert. Tot hun teleurstelling isTabe er niet bij.
Om 11.00 uur worden de rijders in hun dorp verwacht. Jelle staat langs het ijs als de eerste rijders langskomen. Tabe is nu de achterste van de kopgroep, maar Jelle heeft tevergeefs uitgekeken naar die ander, maar die was er niet bij. Iemand vraagt hem waar Auke is, doch Jelle geeft geen antwoord.
Opeens, in de tweede groep, ziet hij de bekende figuur van Auke rijden! Honderden mensen langs de kant roepen zijn naam en zijn verbaasd, dat Jelle niet wist dat zijn broer meereed. Jelle zwijgt, niemand hoeft te weten, dat hij de enigste was, die in het geheim was!
Plotseling voelt Jelle een arm om zijn schouder en staat Vader naast hem. Hij beleeft de grootste verrassing van zijn leven, wat is hij trots!
Het gerucht verspreidt zich dat de kopgroep Leeuwarden nadert. Tabe Hoek is er niet meer bij. Vader en Jelle gaan naar boer Terpstra om televisie te kijken, daar zullen ze de finish zien.
Ze komen net op tijd. Ademloos zien ze dat Auke nu in de kopgroep rijdt en vlak voor de streep de voor hem rijdende rijders inhaalt en met een halve meter voorsprong als eerste over de eindstreep gaat.
Auke wordt op de schouders genomen en zijn naam schalt door het hele land. Hij stamelt in de camera: "Wat ben ik gelukkig!"
"Dat zijn wij ook," zeggen Vader en Jelle uit de grond van hun hart.

Fragment uit het boek:
Er worden ketels en pannen vol chocolademelk gekookt om gratis uit te schenken. Kruidenier Jans heeft er vijftig kilo kantkoek bij gedaan. En in menig huisje en bij bruggen op de route wordt iets warms klaar gehouden, voor als ze straks komen: de Elfstedenrijders.
"Al lang voordat de eerste in zicht is, heb je je nek stijfgekeken," zegt Lange Jan, die bruggewachter is. Zijn brug is gelukkig hoog genoeg. Maar er zijn andere! "Daar zullen wat builen van komen!" voorspelt hij somber.
Jelle is het ijs op. Opeens hoort hij gejuich opstijgen bij het café van Zwart, waar de meeste mensen staan. Hij holt erheen, glijdt hele stukken op zijn klompen.
"Tabe!" hoort hij roepen. "Tabe Hoek heeft de kopgroep gehaald. Maar d'r is nog een bij hem. Ze weten niet wie!"
Wie! Jelle voelt hoe het bloed hem naar de wangen stijgt. Hij keert zich gauw om. Tot ver op de baan ziet hij nu kleine zwarte figuren bewegen. Het zijn de schaatsers die een deel van de route rijden of mannen die de baan vegen - nog steeds stuift de wind nieuwe sneeuw op het ijs.
Daar komt opeens een controleur aanrijden, met een gezicht rood van kwaadheid onder z'n pelsmuts.
"Bij de fabriek van Kwakels hebben ze vuil water in de vaart geloosd. Het ijs is er onbetrouwbaar geworden. Er moeten lui heen om de boel af te zetten en een strobaan op de kant te leggen."
Jelle holt met de boodschap naar het café van Zwart waar het bestuur van de IJsvereniging zit. Hij moet zich tussen de mensen doorwringen. Binnen slaat de rook hem op de keel. De volte verschrikt hem, hij stamelt zijn boodschap. Het is om te stikken zo warm hier. Iemand houdt hem vast.
"Ik heb jullie Auke de hele dag niet gezien."
Jelle vlucht. Buiten slaat de kou hem weer tegen, maar hij ademt opgelucht de heldere vrieslucht in. Nou niet wéér iemand tegen het lijf lopen die vragen stelt, denkt hij. Maar niemand let op hem. Iedereen verdringt zich langs het ijs en op de brug.
"Daar hê je ze!" gilt een hoge jongensstem.
"Warempel, daar komen ze!" roept een ander.
Jelle duikt tussen de benen door. Hij weet de kant te bereiken. Overal klinkt gejuich. De mannen achter de controletafels zitten klaar. De eerste rijders komen aanzetten in een donkere, gesloten groep, achter elkaar. Jelle wordt bevangen door een ongekend gevoel, een brok schiet hem naar de keel. Met grote ogen staart hij naar de mannen die diep voorovergebogen komen aansuizen. Ze remmen af, steken groetend de handen op, slieren langs de controletafels, waar ze in grote haast hun kaart ter stempeling aan bieden. "Gauw, gauw!" Iedereen roept hun iets toe. "Hou vol! Goed zo! We zijn trots op jullie!" Anderen vragen hoe het ijs was.
En Tabe? Waar is Tabe? Ja - daar is hij! De achterste. Maar toch maar in de kopgroep. Tabe wordt extra toegejuicht. Tabe is hun man. "Zet 'm op, Tabe!" dat is Tjeerds hoge stem, bijna hees van opwinding. Maar hij wordt overschreeuwd door anderen. Het hele dorp leeft mee. Stel je voor dat uit hún midden de overwinnaar zou komen. Kijk die Tabe eens! Is hij niet geweldig? Daar spurt hij alweer weg, nadat hij haastig een kop warme melk met ei naar binnen geslurpt heeft. Hij is niet de achterste nu. Hij rijdt gelijk op met nummers zeven en acht, hij komt vóór. De juichende stemmen aan de kant geven hem reuzekracht. - Nu zijn ze weg - de hele groep.
Jelle heeft het hart in de schoenen voelen zinken. Hij is de enige die heeft uitgekeken naar die ander, die bij Tabe moest zijn. Maar die ander was er niet.
"Hee zeg." Iemand slaat hem op de schouder. "Waar is Auke toch? 'k Heb hem overal gezocht."
" 'k Weet niet," stamelt Jelle en hij maakt dat hij wegkomt. Verderop, waar niet zoveel mensen staan, dáár gaat hij heen.
"De volgenden! Daar heb je ze - de tweede groep!" hoort hij roepen. Opeens voelt hij zich koud worden. Daar rijdt midden in de tweede groep, onopvallend, een tamelijk tengere figuur. De ijsmuts diep over het hoofd getrokken. Beheerst rijdt hij tussen de anderen, die opeens extra spurten om vóór te zijn bij de controletafels.
Plotseling klinkt er een kreet: "Maar dat is Auke!"