Waarom St. Nicolaas in 1944 niet bij de Rotterdamsche kindertjes kon komen rijden

Door Ben Stroman, (1902-1985)
Illustraties van Aad de Haas, (1920-1972)
Uitgever W. L. & J, Brusse N. V. Rotterdam, 1945

Voor Irene en Clara en ook voor Elly

Korte inhoud:
De Stoomboot uit Spanje was getorpedeerd, toen Sint Nicolaas suikergoed en marsepein was gaan halen, Nu had hij geen Stoomboot meer en in Spanje kon hij geen nieuwe laten bouwen, omdat het overal oorlog was. Daarom vloog Sint Nicolaas met een vliegmachine naar de kindertjes in Nederland. Hij kon nu lang niet zoveel meenemen, daarom moest hij zelf alles gaan kopen. Zwarte Piet had nog zo gezegd: "Doe het niet, monseigneur," "doe het niet, want de moffen...." Toen was Sint Nicolaas boos geworden. "Wat is dat voor taal? Dat wil ik niet meer horen! Die mensen heten niet moffen, zij heten Duitsers!"
In Nederland aangekomen, landde hij samen met de Opper-Piet, een dove Piet en nog vier andere Pieten, per parachute op het erf van een "goede" boer. Toen Sint Nicolaas de volgende dag de stad inging hoorde hij zulke nare dingen en zag hij de ellende waarin de mensen leefden, dat hij besloot, tenminste voor de kinderen, eten te gaan zoeken. Op de fiets gingen Sint Nicolaas en Zwarte Piet de volgende morgen de boer op. Ze gingen van boerderij naar boerderij, doch overal werden ze weggejaagd, uitgescholden en deuren werden er voor hun neus dichtgesmeten. Bij een boerin gekomen, snauwde zij dat ze de mooie mantel wel wilde hebben in ruil voor een pond boter en een kaas. Bij een andere boer kregen ze een mud tarwe voor Sint Nicolaas' linnen koorhemd. Zo sjouwden zij rond in de nacht en slipen uitgeput in het hooi. De volgende morgen trokken ze verder en voordat de dag voorbij was, liep Sint Nicolaas in zijn lange jaeger onderbroek. Zijn mijter had hij geruild voor een pond bruine bonen. Ook van Piets prachtige pak waren de boeren niet afgebleven, eerst zijn muts met struisvogelveer, voor een uitgaanshoed voor een boerin, zijn buis met lovertjes voor hun kinderen en zijn zwart satijnen broek, geschikt als directoire voor de boerendochter. Zo liep Piet ook in zijn onderbroek en borstrok.
Toen werden ze door een soldaat van de Deutsche Wehrmacht tegengehouden, die de eeuwenoude kromstaf, versierd met prachtige juwelen, in beslag nam, onder het motto dat er geen cultuurgoed verloren mocht gaan.
Moe en koud keerden zij tenslotte terug bij boer Goedegebuur, waar zij het slechte nieuws te horen kregen dat de dove Piet, toen hij 's avonds na 8 uur een wandelingetje wilde maken, doodgeschoten was, omdat hij niet gehoord had dat een Duitse schildwacht hem had teruggeroepen.
Toen kon Sint Nicolaas niets meer zeggen, verslagen viel hij op zijn bedstee neer en viel in slaap. Ook de volgende dag bleven Sint Nicolaas en Zwarte Piet in bed. De boer bracht met zijn fiets het eten naar de arme mensen, met de groeten van Sint Nicolaas.
De dag daarop landde het vliegtuig uit Spanje weer op het Braasemermeer om Sint Nicolaas en de Pieten weer op te halen. Allemaal - op 1 na - stapten ze in en vlogen terug naar Spanje. "Volgend jaar, als de lichtjes weer branden, er weer gas is en hooi voor het paard, als er weer snoepgoed en speelgoed is, dan komen we terug. Als de moffen wegzijn," sprak Sint Nicolaas.
"De Duitsers," zei Piet ondeugend.
"De moffen!" zei Sint Nicolaas nadrukkelijk.

Fragment uit het boek:
Sint Nicolaas had een zoo verdrietigen dag achter de rug als hij zich zijn heele, meer dan duizend jaren lange leven niet kon herinneren. In de mooie havens, waar hij vroeger met de Stoomboot uit Spanje met waaiende wimpels binnenvoer, was alles vernield. De stad zelf leek wel een stad van doode menschen. Voor de meeste etalages waren planken aangebracht. Dat zag er zoo triestig uit en als er geen planken waren, lagen de etalages voor het meerendeel leeg. De tramrails lagen te roesten, het gras groeide tusschen de straatsteenen, zelfs op den Coolsingel. Nergens had Sint Nicolaas suikergoed kunnen krijgen, nergens marsepein. Van de boterletters wist hij het al van den vorigen keer. Er was geen winkel te vinden, waar ze nog maar één speculaaspop verkochten en taai-taaikoeken kon je alleen maar krijgen als je brood- of bloembonnen gaf. Wie kon er nu met goed fatsoen nog broodbonnen missen, nu het broodrantsoen al weer zooveel minder was geworden? In de speelgoedwinkels waren alleen nog maar peperdure, houten of papieren prullen en lorren te koop, die geen dag heel konden blijven. Dat zou allemaal nog niet zoo erg zijn geweest, als Sint Nicolaas maar niet met de kindertjes had gepraat. De kindertjes waren dikwijls zoo verdrietig geweest als Sint Nicolaas nog nooit kindertjes had gezien. Het eerste kindje, dat hij toesprak, zei met een heel zielig stemmetje:
"Pappie is weg. Pappie is in Duisland."
Het tweede: "Pappie zit in het contrasiekamp; al zoo lang. Pappie heeft rot-mof gezegd en dat mag niet."
Het derde: "Pappie komt nooit meer terug. De Duisters hebben m'n Pappie doodgemaakt, omdat andere mannen stout geweest zijn tegen de Duisters, maar die mannen waren niet echt stout, zegt Mammie."
Het vierde: "Gisteren is Pappie doodgegaan van bommen. Gisteren is bombardeerd."
Het vijfde: "Pappie is weggehaald door de stoute Duitschers, maar Pappie is gelukkig heel erg ziek en nou komt Pappie heel gauw naar huis."
En het zesde kindje zei: "Pappie en Mammie zijn door de vliegmachines doodgeschoten. Pappie en Mammie gingen aardappeltjes halen."
Dat had Sint Nicolaas allemaal gehoord en gezien en nou was hij zoo verdrietig, dat hij niet praten en niet eten kon. Toen het donker was geworden, zag hij dat nergens meer het licht op ging en dat er menschen waren, die maar naar bed gingen, omdat zij geen kachel aan konden steken en geen enkel lichtje meer in huis hadden, want een spaarzaam stompje kaars, overgehouden van den Kerstboom, moest worden bewaard voor als er eens zieken waren.
Dat was te veel voor Sint Nicolaas. En al had hij nu bij zijn vriend den bakker - misschien wel de allerbeste bakker uit heel de stad - een echte Sint Nicolaas-verrassing gekregen, hij zou toch niet blij worden. De bakker had een heel schip met echte pepernoten voor den goeden Sint bewaard en de Sint was er reuze blij mee geweest, maar toen zijn vriend de bakker het zei, had Sint Nicolaas alleen maar zijn hand kunnen pakken en een traan wegpinken. Nu zat hij heel den avond zwijgend bij het vuur en per slot begon hij wat voor zich uit te mompelen. Altijd maar hetzelfde. Op den duur hoorden de boer en de boerin wat hij zei. Sint Nicolaas zei telkens maar weer:
"Die moffen! Die moffen!"