Okkie en Moortje

Getekend en verteld door Leonard Roggeveen
Uitgever G.B. van Goor & Zonen N.V. - Den Haag - Djakarta
Leeftijd 6 - 8 jaar.
Het eerste boekje Okkie Pepernoot verscheen in 1934

Roggeveens Okkie serie, voor kinderen die net hebben leren lezen, bestaat uit:
Okkie Pepernoot, 1934
Okkie en zijn vriendjes, 1934
Okkie weet raad, 1934
Okkie in de kou, 1934
Okkie gaat verhuizen, 1940
Okkie en de vogels, 1940
Okkie's verrassing, 1941
Okkie en Klaasje, 1941
Okkie en Moortje, 1946
Okkie waar zit je?, 1946
Okkie kan toveren, 1959
Okkie en de rups, 1959
Het grote boek van Okkie, 1978

Okkie is een kaboutertje. Hij woont in een holle boom in kabouterland. Okkie is zijn voornaam en Pepernoot is zijn achternaam. Zijn kamertje ligt een eind van de grond af. Langs een trapje moet Okkie naar boven en naar beneden klauteren. Okkie kan de dieren verstaan door wat zoete wilde aardbeitjes te eten, die hij in een doos onder zijn bed bewaart. In dit boekje helpt hij de poes Moortje zijn huis terug te vinden.

Fragment uit het boekje:
Na een poosje komt de poes voor Okkie's holle boom terecht. Heel toevallig. En wat doet ze nu? Trip, trap, trip!
Ze klimt het trapje op. En dan staat ze opeens voor het deurtje van Okkie's kamertje. Okkie slaapt nog altijd. "Miauw" zegt de poes, en veel luider "MIAUW!!"
Okkie wordt wakker. En hij gaat rechtop in zijn bed zitten. "Wat hoor ik daar? Het lijkt wel een poes! Of zou ik gedroomd hebben?" Hij wrijft zijn ogen uit.En dan kijkt hij door een kiertje van de deur naar buiten.
"Nee," zegt hij. "Ik heb niet gedroomd, hoor! Er zit een poes op mijn trapje. Een poes in het bos! Dat heb ik nog nooit van mijn leven meegemaakt. En ik ben toch al meer dan honderd jaar oud!"
Okkie doet zijn deur open. "Beestje," zegt hij vriendelijk,"waarom heb jij me wakker gemaakt? Kan ik je ergens mee helpen?"
"Miauw," zegt de poes. "Miauw! Rrrauw! Rrrauw!"
Okkie schudt zijn hoofd. "Dat versta ik niet," zegt hij. Maar daar weet hij wel raad op. "Wacht maar even,ik kom dadelijk weer bij je!" zegt hij. Okkie haalt een doosje onder zijn bed vandaan. Hij doet het open. Er zitten een stuk of wat zoete wilde aardbeitjes in dat doosje. Die eet hij op. En dan....
"Zo," zegt Okkie. "Nou kan ik je verstaan, zwarte poes. Een kabouter die wilde aardbeitjes eet, kan de taal van de dieren verstaan! Vertel maar op, poes! Ik luister!"

Daantje wat doe je daar?
De baard van Daantje


Verteld en getekend door Leonard Roggeveen
De baard van Daantje was het eerste boekje van een reeks "Daantje" boeken en dateert uit 1931
Daantje wat doe je daar? is het zevende boekje en werd uitgegeven in 1940
Uitgever: G.B. Van Goor & Zonen N.V. Den Haag - Batavia

De Daantje-serie bestaat uit:
De baard van Daantje, 1931
Daantje gaat schaatsenrijden, 1933
Daantje past op het huis, 1934
Daantje doet boodschappen, 1935
Daantje gaat op reis, 1936
Daantje helpt een handje, 1937
Daantje wat doe je daar?, 1940
Daantje groot en Daantje klein, 1940
Daantje koopt kippen, 1942
Wees voorzichtig Daantje, 1947

Enkele hoofdfiguren uit Daantje:
Daantje
Grietje zijn vrouw
Boer Leeflang en Maarten zijn knecht
Meneer Guldemond een rijk en deftig heer
Meneer Alexander de dichter, met zijn dochtertje Eugenietje
Swadde de diender
Meneer Goegeburen de rentenier
De burgemeester
Klaasje, Daantjes buurjongen
Boer Goemans
Hendrik, de klepperman

Daantje, zo heet het mannetje en Grietje, zo heet Daantjes vrouw. Daantje is een klein ventje. Hij heeft een dikke buik en een lange witte baard. Daantje is zesenzestig jaar oud. Grietje is een klein vrouwtje. Ze is lang zo dik niet als Daantje. Grietje is een mager vrouwtje. Ze weegt nog niet eens honderd pond, met haar schoenen aan. Grietje is drieënzestig jaar. Samen wonen ze in een huisje net even buiten het dorp.

Fragment uit Daantje wat doe je daar?
Bepakt en beladen stapt Daantje zijn voortuin in. Hijgaat naar binnen. Hij loopt meteen door naar de achtertuin. De rol asfaltpapier en de plank, die zet hij tegen de zijmuur van het bijkeukentje. De pot met groene verf krijgt een plaatsje naast de regenton. En dan gaat hij naar het schuurtje toe.
Wel nou nog mooier!
Wat is dat?
Recht voor 't schuurtje, op de keukenstoel, daar zit Grietje! Ze zit een beetje voorover gebogen; ze is moe van haar tocht naar het dorp. De zak met boodschappen ligt op haar schoot. En zo zit ze daar stilletjes te kijken. Naar het potkacheltje. En naar de kapotte stoof. Grietje kijkt niet vrolijk. Grietje kijkt een beetje verdrietig. Het is gemakkelijk te begrijpen, waarom.
"Grietje!" roept Daantje.
Grietje kijkt op.
Ze zegt niets. Ze kijkt alleen maar even naar Daantje. En dan kijkt ze weer naar het potkacheltje. En naar de kapotte stoof.
O, die Daantje!
Domme Daantje!
Dat kacheltje.....en die stoof..... daar heeft hij zowaar helemaal niet meer aan gedacht! O, die Daantje! Domme Daantje! "Ga, maar gauw naar binnen Grietje, vóór de koffie klaar is, heb ik alles voor mekaar hoor!"
Grietje blijft zitten. "Ik kan er niet in, Daantje," zegt ze. "Waar is de sleutel?"
Haastig steekt Daantje zijn hand in zijn zak. Er zitten spijkers in, een stuk of wat mooie spijkers! Maar tussen die spijkers.....Daantje voelt het duidelijk.....daar zit de sleutel! O wee, die Daantje!

Winter op de klaverwei

Geschreven door Leonard Roggeveen
Illustraties van Jan Lutz
Uitgever G.B. van Goor's Zonen - 's Gravenhage
Tweede druk 1950
Voor het eerst uitgegeven in 1946

Vervolg op:
De jongens van de Klaverwei, 1940
Wordt vervolgd door:
Voorjaar op de Klaverwei, 1952

Korte inhoud:
Belevenissen van het gezin Vermeulen, dat in het tuinmanshuis "De Klaverweide" even buiten Schagen, woont. Het gezin telt 8 kinderen: Sander, 15 jaar, die al uit huis is en in Hoorn bij een garagebedrijf werkt - Henk, 12 jaar - Wim, 10 jaar - Greetje, 8 jaar - Kees, 6 jaar - Koosje en Klaasje, tweelingen van 4 1/2 jaar - Annemarietje, 2 jaar.
Verder wonen er, behalve Vader en Moeder, ook Ouwe Jacob, Vaders knecht en tante Neel, een verre nicht van Moeder.
Tijdens een strenge winter brengt Wim de kranten rond als de bezorger Van Dop zijn knie heeft geblesseerd. Hier verdient hij 2 kwartjes mee, waarvoor hij Sinterklaascadeautjes voor de anderen koopt. Op Sinterklaasavond speelt de ouwe Jacob voor Sinterklaas en blijkt tot ieders grote verrassing Sander de Zwarte Piet te zijn.
Voor Moedersverjaardag verdienen Henk en Wim, met het maken van kartonnen zwarte katten, die ze verkopen aan mensen ter bescherming van hun pas ingezaaide tuin, het geld voor het kopen van een nieuwe theemuts.
Groot feest is er in het dorp als de turnvereniging een uitvoering geeft en zelfs kleine Kees mee mag doen, als top van een menselijke piramide. Hij houdt het vol en de hele familie van "De Klaverwei" is ontzettend trots op hem.

Fragment uit het boek:
Wim loopt langs de Molenweg. 't Is niet gemakkelijk, dat lopen in de sneeuw. De sneeuw plakt. Je zou er een prachtige sneeuwpop van kunnen maken. Je zou er zonder veel moeite een reusachtige bal van kunnen rollen!
Even voor de brug over de Vaart blijft Wim staan. Wat hoort hij daar? Hij houdt zijn rechterhand achter zijn oor en hij luistert ingespannen. Ja, daar hoort hij het weer! Een kreunend geluid. Als van iemand, die pijn heeft. Wim kijkt om zich heen.
Aan de andere kant van de brug...... daar in de berm langs de weg..... vlak bij het bevroren water...... zit daar iemand?
Jazeker, daar zit iemand.... Een man.....
En een man..... die kreunt...... Alsof hij erge pijn heeft....
Wims hart bonst. Zijn handen beven. Opeens..... hij weet niet, hoe het komt...... opeens krijgt hij een hevige angst. Hij zou zich wel om willen draaien en weglopen, zo hard als hij kan, weg van de stille plek bij de brug, weg van de kreunende man aan de overkant van de vaart..... weg..... weg......!
Dan haalt hij diep adem. Hij klemt zijn tanden op elkaar. "Nee," denkt hij. "Niet weglopen. Ik moet kijken wie 't is!"
En dan stapt hij de brug over. Tegelijk verdwijnt zijn angst. Want wie is 't, die daar langs de weg in de sneeuw zit? Wim herkent de man onmiddellijk: 't is Aris van Dop, een oude schoolkameraad van Vader, die alle dagen de krant van 't dorp rondbrengt. Wim helpt van Dop daar dikwijls mee. Krant voor de kaasfabriek, krant voor de molen, krant voor boer Schoorl, krant voor boer Groot, krant voor "ons"..... Wim weet al precies, waar hij wezen moet, bijna nèt zo goed als Van Dop zèlf!
Van Dop kijkt op. "Is daar iemand?" vraagt hij zacht.
"Ja, Van Dop," zegt Wim. "Ik ben 't!"
Van Dop herkent Wim aan zijn stem. "Zo mijn jongen, zo Wim, ben jij dat?" vraagt hij zacht. En dan grijpt hij kreunend naar zijn knie. Voorzichtig wrijft hij een paar malen met zijn vlakke hand over die knie heen en weer.
"Wat is er gebeurd, Van Dop?" vraagt Wim.
"Dat is gauw verteld, Wim," zegt Van Dop. "Ik ben gevallen.... 't zal een half uur geleden wezen. Ik gleed uit.... die brug is zo glad.... er is zeker nog geen zand gestrooid.... en toen ben ik op mijn knie terecht gekomen. Je moet me helpen, Wim. Je moet iemand halen, die me ergens heen kan brengen... ik kan geen voet meer verzetten...."
En als Van Dop dat gezegd heeft, dan schreeuwt hij 't uit van de pijn en hij valt achterover in de sneeuw, op de tas met kranten, die naast een boom in de sneeuw ligt.
Wat moet Wim doen?

Van den Sneeuwman die praten kon....!

Verteld en Geteekend door Leonard Roggeveen
Schrijver van:
De geschiedenis van Jantje Kwak, Hoe Jan Klaassen den zieken koning beter maakte, Het prinsesje en de roode toovenaar, e.a.

Uitgegeven door G.B. van Goor Zonen - Den Haag, 1930
Leeftijd 6 - 9 jaar

Een Groot Boek Voor Kleine Kleuters

Korte inhoud:
Als Koning Winter over het land regeert, ontdekt boer Tobias midden in een weiland een grote sneeuwman, die hem aankijkt. Wanneer de kerkklok negen slaat, begint de sneeuwman tot zijn verbazing te praten. Hij schrikt hier zo van, dat hij naar het kasteel rent, om het aan graaf Pompilius te gaan vertellen. De graaf woont op het kasteel met gravin Adelaïde en zijn dochter Jasmijntje.
Samen met de stalknecht Hendrik, gaat de graaf met Tobias mee om de sneeuwman met eigen ogen te gaan zien. En ja hoor, als de klok tien uur slaat, begint de sneeuwman weer te praten. Hij heeft het over koning Winter en daarom besluiten graaf Pompilius, Tobias en Hendrik om koning Winter te gaan opzoeken en zijn raad te vragen. Onderweg komen ze het Kerstmannetje tegen, die geheimzinnig lacht als hij het verhaal hoort. Hij wijst hun de weg naar koning Winter: achter de vierde berg, daar woont hij!


Als ze na een barre tocht eindelijk koning Winter vinden, krijgen ze de raad om de sneeuwman mee naar het kasteel te nemen en daar 3x snel ABRACADABRA te zeggen.
Zo gezegd, zo gedaan. Na hun terugkomst wordt de sneeuwman op een wagentje gezet en naar het kasteel gereden. Daar spreekt Pompilius de toverspreuk uit en tot hun grote verbazing verandert de sneeuwman in een echte prins!
De prins vertelt dat hij op weg was naar Jasmijntje om haar ten huwelijk te vragen, toen hij werd tegengehouden door koning Winter, die hem adviseerde thuis te blijven, omdat het een strenge winter zou worden. Omdat de prins eigenwijs was en toch naar Jasmijntje wilde gaan, werd hij voor straf een sneeuwman.
Die avond, toen er in het kasteel een groot feest gevierd werd, trad plotseling het Kerstmannetje binnen. In een hoekje zette hij een kerstboompje neer, waarin vier kaarsen brandden. Aan de onderste takken hingen twee doosjes en toen Jasmijntje en de prins ze openmaakten, zaten er twee gouden ringen in. Wat waren ze nu allemaal blij!
En toen Jasmijntje en haar prins al jaren lang getrouwd waren, kwam nog ieder jaar het Kerstmannetje bij hun op bezoek!

Fragment uit het boek:
En.... toen verscheen daar langzaam boven de besneeuwde bergen... het groote witte hoofd van koning Winter.
"O kijk eens!" riep Hendrik.
"Heb ik van mijn leven....," zuchtte Tobias.
"Droom ik, of waak ik?" zei graaf Pompilius verbaasd.
"Goedenavond samen," dreunde koning Winter. En met zijn donkere oogen keek hij de drie menschen, daar beneden hem, aan. "Wat zijn jullie klein, hahaha! En wat hebben jullie een verre wandeling gemaakt! Nou, graaf Pom.... Pompernilius, wat kwam u vragen?"
"Koning Winter, ik zal u 't maar in 't kort vertellen," begon graaf Pompilius. "Ziet u, bij ons op de weide staat een sneeuwman. En die begint te praten, als de klok slaat. En dan noemt hij steeds uw naam, ziet u. Nietwaar, jongens?"
Tobias en Hendrik knikten van ja.
"Nu dacht ik," vervolgde graaf Pompilius, "dat u er meer van wist, koning Winter. En dat wilde ik u vragen, ziet u."
Koning Winter begon te lachen. "Hahaha!" daverde hij, zóó luid, dat de bergen er van schudden. "Hahaha! Dat is een mooie grap. Sapperloot, graaf Pom... Pompi... hè, wat een rare naam hebt u toch.... 't is maar goed, dat u naar mij toe is gekomen! Want ik geloof, dat ik dien sneeuwman heelemaal vergeten zou hebben. Ja, ik weet er alles van. Ik.... en mijn vriend het Kerstmannetje..."
Graaf Pompilius knipoogde even tegen Hendrik en Tobias. "Dacht ik 't niet?" zei hij.
"Weet u, wat u doet, graaf Pom.... Pomper.... Pompernikkel....? U gaat morgenochtend naar dien sneeuwman toe. Dan haalt u hem in huis. Maar pas op, dat hij niet smelt.... En dan zegt u driemaal héél vlug achter elkaar tegen hem: ABRACADABRA. Begrijpt u?"
"Jazeker, koning Winter. En.... wat gebeurt er dan?"
"Dat zeg ik niet. Dat moet u zelf maar zien. Dus drie maal: ABRACADABRA. Kunt u dat onthouden?"
"Dat zou ik wel denken, koning Winter. Wacht ik zal 't u eventjes voorzeggen. Luister maar: ABA.... nee.... ABER..... nee, zoo ook niet.... ABERDEBABA..."
"Hahaha! nee, graaf Pompernikkel, dat is heelemaal verkeerd. Wel foei, kunt u niet eens zoo'n gemakkelijk woord onthouden? Zal ik 't u eens lettergreep voor lettergreep leeren? Ja?"
"Heel graag koning Winter!"