Een Zomerzotheid

Geschreven door Cissy van Marxveldt
Omslagtekening en illustraties van Hans Borrebach, (1903-1991)
Eerste uitgave 1927
Uitgeverij De Erven Loosjes - Heemstede

Humor, vaart, spanning en romantiek, die nergens wee of sentimenteel worden, dat zijn de eigenschappen van Cissy van Marxveldts verhaaltrant.
Dit vrolijke en vaak dwaze verhaal van een vakantie-harlekinade van vijf meisjes, Pit ( Erica), Lenie, Mia, Dot (Kaka) en Ella maakt Zomerzotheid tot een van de beste boeken, die door deze schrijfster werden geschreven.
Op vakantie op " Sonnewende" zijn de meisjes buren van de jonkheer Robbert Padt van Heijendaal en zijn chauffeurLucas. Samen met vrienden van de baron (Paul,Reep, en Jef) hebben zij een heerlijke vakantie, waarna uiteindelijk blijkt dat niet iedereen zich voorgeeft als wie hij werkelijk is.

Fragment uit het boek:
In de salon zaten de anderen. Hetty beeldig in een zeegroene jurk, was bij de theetafel bezig. "Ga zitten!" zei Gerrit Jan. Reep schoof de stoelen aan. Pit keek eens om zich heen."Wat een gekke stemming is er," dacht ze." Zou dat allemaal komen omdat het de laatste avond is?"
Toen klonken er stemmen in de hal. Besliste stappen. Ze keken allemaal naar de deur. De deur ging open. En op de drempel stond een jongeman, gebruind, keurig in evening-dress.
"Lúcas!" riep Pit. Ze sprong overeind. Ze ging weer zitten.
"Wat is dat voor een mop?" vroeg Ella hoog.
"Mag ik me even bekend maken," zei de jongeman langzaam. "Ik ben Robbert Johannes Padt van Heijendaal."
"Ròbbert!" Ella keek naar Gerrit Jan. "Wat is dat voor een krankzinnigheid?"
"Nee," zei Gerrit Jan. Hij nam zijn bril af, knipperde onnozel. "Nee, het is geen krankzinnigheid. Hij is Robbert Padt van Heijendaal."
"En jij dan? En jij dan?"
"Hij is óók nog een heel behoorlijk mens," zei Jef rustig. "Al heet hij maar Gerrit Jan Loots. Hij is een vriend van Robbert. Ons aller vriend trouwens."
Dot was de enige die grijnsde. Dot had de zaak onmiddellijk door! Maar Pit klemde haar avondtasje in haar handen. Ze zag bleek. Ella stond op. "Ik begrijp er niets van," zei ze. "Niets. Niets. En waarom gaf u zich dan voor Lucas uit?"
"Omdat ik dacht," zei Robbert, "dat u mij in mijn chauffeurspakje toch wel herkennen zou. U had immers zo boud beweerd, dat u de man van standing en beschaving - was het zo niet - altijd en overal te herkennen wist."


Joop ter Heul

Joop ter Heul staat vermeld bij de rubriek "Klassiekers".

Marijke

Geschreven door Cissy van Marxveldt
Omslag en illustraties van Hans Borrebach, (1903-1991)
Uitgever De Erven Loosjes - Heemstede
Eerste uitgave 1929

De vervolgdelenDe toekomst van Marijke en Marijke's bestemming dateren uit resp. 1932 en 1934.

Korte inhoud:
Het leven zonder ouders, met haar drie oudere zusjes op Het Zonnehoekje is voor Marijke (Spriet) lang niet gemakkelijk. Vooral met de degelijke Gerda zijn er vaak moeilijkheden. Marijke choqueert haar voortdurend, ondermeer door opzettelijk plat te praten, en door haar omgang met Bep de gedienstige. Met Emmy haar tweede zuster kan zij het beter vinden. Marijke is haar tot troost als Em's verloving verbroken wordt. Fieke, is echter Marijke's liefste zuster. Zij zorgt als een moeder voor Marijke.
Fieke vindt haar geluk bij Chiel, die op kamers bij de overburen woont en een vriend van Marijke is geworden. Ook Emmy vindt een nieuwe vriend, Gerard een planter uit Indië. Hij is een kennis van Ruut, de kleinzoon van de rijke buren van Dennenheuvel, die het goed met Marijke kan vinden. Door toedoen van Marijke vindt ook Gerda het geluk met meneer de Vries, de buurman die al heel lang een oogje op haar heeft.

Fragment uit het boek:
's Avonds stond Marijke om acht uur paraat om haar gasten te ontvangen.
"Ja Spriet, 't is jouw fuif. Je moet de honneurs waarnemen. Wij willen je wel helpen," bood Em aan, "maar jij moet klaar staan om de lui van Bep over te nemen met een lach en een welwillend woord."
"Lachen kunnen ze krijgen zoveel ze willen hebben." Marijke sperde wijd haar mond open. "Maar aan welwillende woorden heb ik maling hoor."
Fie keek naar Marijke. Ze zag er zo jong en zo héél tenger uit in haar witte jurk.
"Ik wou, dat ik wat meer kuit had," zei Marijke en keek naar haar benen. "Vin jullie niet, dat ik afschuwelijke benen heb? En mijn armen niet erg sproetig?" Ze zwaaide met haar lange dunne blote armen. "Hè, ik wou dat ik eens een beetje mollig werd."
"Je hebt de tijd nog," zei Em. "En je bent net goed, zoals je bent."
"Vin je? Heus? Kijk, Gerda is veel te kloek" - Gerda kleedde zich nog boven - "maar jij en Fie hebben armen met rondingen. En kuit. Ik vind 't gewoonweg abnormaal, als je geen kuit hebt. Een been hoort toch een kuit te hebben. Dat leer je zelfs op school. Hoewel ik vind, dat kuit geen leuke klank heeft."
"O hemeltje, nu gaat ze een verhandeling over kuiten houden," zuchtte Em. "Malle Spriet. Heb je de bowl al geproefd?"
"Natuurlijk. Ik heb er mijn pink in gestoken. Em, welk welwillend woord moet ik prevelen, als Chiel binnenkomt?"
Fie schudde haar hoofd. Ze liep langs de hall-spiegel en keek naar haar zachtblauwe jurk. Die stond toch wel goed. Zou Chiel ook vinden, dat zij goed stond.
Boven kleedde Gerda zich in zwart zijden gewaad met wit. Dan leek ze zo fors niet. Blote armen kon ze niet dragen, zoals Em en Fie. Maar ze had wijde togamouwen, dat gaf nog iets feestelijks aan de japon. Ze bekeek zichzelf critisch. Nee, zo fleurig als Em en Fie was ze niet. Maar toch....... was het niet heel wel mogelijk, dat ze juist door haar stemmigheid opvallen zou!
- De eerste die kwam was Jan Smit met de grammofoon, de platen, een schuwe glimlach, en omkleed door de smoking van zijn broer. Dat zei hij ook direct tegen Marijke, toen die uitriep:
"Maar Jan, wat zie je er verblindend uit."
"'t Is de smoking van mijn broer."
Marijke, die om hem heen draaide, keurde: "Nu, het staat je wel. Alleen je overhemd bolt wat. Maar enfin, dat hindert niet, dat staat ook wel.


De toekomst van Marijke


Geschreven door Cissy van Marxveldt
Omslag en illustraties van Hans Borrebach, (1903-1991)
Uitgever Valkhoff & Co. Immer Voorwaarts
Eerste uitgave 1932

Het werk als helpster in een rusthuis blijkt een wonderlijke vervulling in het leven van de uitbundige en wispelturige Marijke.
Het wordt voor haar belangrijker dan de vrijheid en het gemakkelijke leventje in "Het Zonnehoekje" en ook de oorzaak, dat ze haar verloofde Ruut met andere ogen gaat zien.

Fragment uit het boek:
Ze raasden over de weg. Marijke vertrok geen spier. De snelheidsmeter daalde weer tot vijfenveertg, veertig, vijfendertig.
"Dus jij denkt dat je me kent?"
"Wel zo ongeveer."
Bruine lachende ogen trachtten te kijken in de blauwe ogen van Marijke.
"En hoe zie je me dan, Marijke?"
"Als een pedant klein kereltje."
"Zeg, jij kunt maar niet alles tegen mij zeggen."
"Je vroeg er toch zelf naar," zei Marijke zoet. "En ga nu maar weer jachten."
"Dat rusthuis....," zei Ruut fel, "dat rusthuis heeft jou verknoeid."
"O, ja?"
"Ja. Er is niets meer overgebleven van je vroegere charme."
"Doodjammer," vond Marijke.
Dan zweeg hij, zijn mond geknepen tot een smalle, rechte lijn. Een pedant klein kereltje! Wat verbeeldde zij zich wel! Nee, ze zou hem nooit weer terug zien. Maar dan zong haar stem: "O, Ruut, kijk eens wat mooi, die zon op de bomen. O Ruut wat zalig hier."
Hield ze hem voor de mal? Nee, ze genoot zichtbaar. Hij kon niet meer uit haar wijs. Hij stak zijn hand naar haar uit, en stuurde nonchalant met zijn linker.
"Hè toe, Marijke, laten wij niet kibbelen."
"O, maar ik kibbel niet. Jij kibbelt."
"Maar jij zegt zulke onmogelijke dingen."
"Ja, en jij bent zo zeldzaam beminnelijk."
"Nu kibbelen we waarachtig alweer."
"Och," zei Marijke onverschillig, "wat komt het er eigenlijk op aan? We kunnen gerust dat laatste kwartier mekaar nog de waarheid zeggen, als je toch nooit meer komt."
"Daar heb je nu weer gelijk aan. Vooruit maar Marijke."
"Och, ik heb genoeg gezegd toen ik beweerde dat jij een ijdel klein ventje was."
"Pardon, je zei: Een pedant, klein kereltje."
"Is dat soms wat anders? Uil! En ik weet, dat mijn haar me niet staat, en dat mijn uniform me helemaal niet flatteert, en hoe was 't ook weer?"
"Dat het rusthuis je alle charme ontnomen heeft."

Marijke's bestemming


Geschreven door Cissy van Marxveldt
Omslag en illustraties van Hans Borrebach, (1903-1991)
Uitgever Valkhoff & Co - Amersfoort
Voor het eerst verschenen in 1934

Een heerlijk verblijf aan de Rivièra, als verzorgster van de moeilijke, maar sympathieke Mevrouw Van Altenburg - en het ontluiken van een grote liefde bij haar zoon Jan, die in de onstuimige Marijke een wezentje met een warm, lief hart ontdekt.

Fragment uit het boek:
Ze merkte niet eens, dat Jan van Altenburg was blijven staan. Ze liep maar door. Haar schouders waren wat gebogen.
En nu stond hij opeens naast haar. Zijn arm was in de hare.
"Marijke, is het waar dat Van Echten verloofd is?"
Ze keek hem zo verwilderd aan, alsof ze uit een vreemde wereld terug kwam.
"Ruut? Ja, met Ada van Polland. Waarom?"
"Omdat ik dacht, dat jij met hem verloofd was."
"Ik? Nee. Ik niet. Wij hebben het nooit verder gebracht dan een voorlopige verbintenis." Nu rechtten haar schouders zich. Ze keek hem aan. Ze keek weer weg.
"Ik heb Van Echten ontmoet op een studentenfuif. Verleden jaar. Ik herkende hem van die zondag, dat hij in het Rusthuis was geweest. Weet je nog wel, Marijke? En ik zag je vaak met hem samen. En Frits vertelde me, dat je in Menton nog met hem correspondeerde."
"Ja, dat is waar. Maar in Menton was ik aldoor maar bezig het af te maken. Doch dat wist Frits niet."
Wat was het goed, zijn arm door de hare. Ze zei: "Hij was nog een vriend van me van school. Toen hij op het gym was, ging ik naar de H.B.S. En hij woonde naast ons...." Zijn arm drukte de hare. Waar waren haar loodzware benen gebleven? "O, ziet u die dennen?" jubelde ze.
"U," vroeg Jan van Altenburg.
Hij legde zijn hand over de hare. "Moet het altijd "u" blijven, Marijke?"
"Nu, jij dan.....," zei Marijke.
De golf was over zijn voorhoofd gewaaid. Hij zag er opeens jongensachtig uit. En toen waren zijn armen om haar heen. Marijke kroop in die sterke, beschermende armen.

Pim de Stoetel

Geschreven door Cissy van Marxveldt
Tekeningen van Hans Borrebach, (1903-1991)
Uitgeverij West-Friesland - Hoorn
Zesde druk, 1951
Eerste uitgave 1937

Opdracht voorin het boek: Aan mijn zoons Ynze en Leo

Korte inhoud:
Pim heeft een minderwaardigheidscomplex. Dit komt doordat zij studiehoofden van broers heeft en zelf moeilijk kan leren. Ze duikt onder, ondanks ouderlijke protesten, in het huishoudelijk bestaan. Dit doet zij omdat ze op eigen benen wil staan en niet langer afhankelijk wil zijn.

Fragment uit het boek:
Later zei Luuk: "Weet je wanneer ik voor het eerst acht op je ben gaan slaan? Die avond, toen je broer en zijn meisje er waren. Toen je broer het maar had over stoetel voor, en stoetel na. En zo prettig als jij dit aanvaardde."
"Maar ik bèn een stoetel," zei ik. Nòg. Een paar dagen geleden heb ik het strijkijzer laten aanstaan, toen ik naar de deur moest. Het hele huis is bijna uitgebrand."
Zijn lach. "Was het zo erg?"
"Nee, zo erg was het niet."
"Luister eens Pim, toen na die geschiedenis met Atie, toen was ik kapot. Finaal kapot. Vrouwen hadden geen grein interesse meer voor mij. En, weet jij, wie mij toen geholpen heeft?"
"Nee......."
"Jij."
"En ik heb toch niets gedaan?"
"In het begin niet natuurlijk. Maar toen Lettie ziek werd, toen heb ik je elke dag meegemaakt. Ik heb je gewaardeerd om je liefheid, om je geduld."
"Het was toch zo weinig, wat ik deed."
"Dat zeg jij. Maar later, toen wij wandelden samen, toen viel het mij op, wat een prettige kameraad je was. En hoe weinig je verwachtte. Ik ging je elke keer meer waarderen. Maar, als jij in Amsterdam gebleven was, dan had ik je natuurlijk steeds meer gewaardeerd. Maar....," een arm, die mij nog dicht naderbij trok...., "maar, ik had je niet gemist."
Ik plukte aan de knoop van zijn jasje. Ik kon niets zeggen. Ik kon alleen maar luisteren naar zijn stem.
"En toen jij opeens weg was naar Amersfoort, toen ging ik je missen. En op die Harzreis, heeft niet Herman naast mij gewandeld, maar jij hebt naast mij gestapt. Elke dag."
"Luuk, wat zalig om dat te horen."
"De vorige Zondag had ik al naar je toe gewild. Maar wij hadden logé's. Ik kon niet weg."
Ik dacht opeens: "Nu zal ik mijn tanden laten rechtzetten. Door Non. Die vertrouw ik beter dan Gijs. En Non moet alles maar met vader en moeder in orde maken. Wat zal Non zeggen?"
Mijn wang tegen de zijne, mijn hand in de zijne.
Ik zei: "Nu kan ik wel voor je zingen, Luuk."
Zijn arm om mijn, nu nog, knokige schouders. Die zouden natuurlijk opbloeien, bij dit onbeschrijfelijke geluk.
"Goed. Zing dan, Pimmie."
En ik zong. Ik hoorde zelf, dat mijn stem inniger en tederder was, dan hij ooit was geweest.


Ook zij maakte het mee


Geschreven door Cissy van Marxveldt
Uitgever De Erven Loosjes - Haarlem, 1946

Opgedragen aan Leo Beek, de echtgenoot van Cissy van Marxveldt, die tijdens de Tweede-Wereldoorlog in het verzet werkzaam was en op 15 augustus 1944 in de duinen van Overveen gefussilleerd werd.

Korte inhoud:
Lous van Maanen woont gedurende de oorlogsjaren in Amsterdam, in pension Methos op de Parklaan. Met Riekje, "het personeel", kan zij het goed vinden. De ernstige Huug van Lohuizen, een lange knappe vent met een trotse illegale loop, woont ook in het pension en Lous bewondert hem in stilte.
Tijdens de Kerstdagen van 1942, komt de Duitse politie in het pension om Huug op te pakken. Gelukkig is Huug niet thuis en Lous weet hem te waarschuwen als hij thuiskomt, door uit haar raam zachtjes te roepen dat hij weer weg moet gaan, omdat de Duitsers binnen zijn. Zo redt Lous zijn leven.
Van haar collega en vriendin Queenie, waar Lous veel aan huis komt, hoort Lous dat Queenie's vader Mr. Ten Cate, de leider van een verzetsgroep, is opgepakt en ter dood is veroordeeld. Nu moet Huug gewaarschuwd worden en via het telefoonboek komt Lous achter het adres van Elly van Lohuizen, een nichtje van Huug en zijn gewezen verloofde. Lous waarschuwt Huug nu per telefoon om voorlopig weg te blijven van het pension.
Door het slechte eten krijgt Lous een maagzweer en wordt opgenomen in een ziekenhuis in het Gooi. Daar ontvangt ze een brief van Huug, waarin hij het gedichtje schrijft, wat voor Lous gedurende de verdere tijd een houvast zal worden:

A wise old owl lived in an oak,
the more he saw, the less he spoke,
the less he spoke, the more he heard,
why can't we be like that old bird.....

Na haar genezing gaat Lous naar een klein rusthuis bij mevr. Weber in het Gooi. Naast haar woont de ondergedoken student Hein Doyer, die Huug uit het verzet blijkt te kennen. Op een dag hoort Lous dat Huug opgepakt is. Hij had een bezoek aan Elly in Amsterdam gebracht, die in de buurt van het pension woont. Daar op straat ontmoette Huug Riekje, het dienstmeisje van het pension en vriendin van Lous. Riekje heeft Huug een foto van Lous gegeven, waarop hij op de achterkant het adres van Lous schreef.
Nu heeft ook de Duitse politie Lous' adres en wordt zij de volgende morgen opgehaald en naar de Euterpestraat gebracht, omdat ze ervan verdacht wordt Huug op Kerstmis te hebben gewaarschuwd. Daar luistert Lous een gesprek af waaruit ze begrijpt dat Huug's vriend Adriaan Sterk, ook gezocht wordt. Als Lous wordt vrijgelaten, omdat er geen bewijs tegen haar is, besluit ze Adriaan te gaan waarschuwen. Van Hein Doyer verneemt zij, dat hij op een woonboot in Loosdrecht woont. Het lukt haar met veel moeite om Adriaan te waarschuwen.
Als Lous later de boodschap krijgt, om Adriaan weer te bezoeken, is tot haar verrassing Huug ook op de woonboot. Hij is weer vrij, doordat hij tijdens het overbrengen naar kamp Vugt, uit de trein wist te ontsnappen. Adriaan en Huug vragen Lous nu te helpen met het overbrengen van illegale boodschappen en kranten als Vrij Nederland en Het Parool. Later wordt Lous ook ingezet om wapens te vervoeren in een koffer, achterop haar fiets.
Als eindelijk de Duitse capitulatie een feit is en Nederland weer vrij, vieren Lous, Huug en Adriaan dit samen. Na enige feestelijke Oranjedagen, brengt Huug op een morgen een bezoek aan Lous en bekent haar dat hij van haar houdt en graag met haar zal willen trouwen. En Lous op haar beurt bekent hem dat zij altijd al van hem gehouden heeft, vanaf de tijd dat zij samen in het pension woonden.

Fragment uit het boek:
En weer gingen de dagen voorbij, en weer schalden de kranten van Duitse overwinningen.
"Het is toch allemaal bombast," zei Huug. "Je moet tussen de regels lezen, Lous. Wat daar staat is waar."
"Ja, en als je dat niet kunt," zuchtte Lous. Ze schoof haar eten op de vork van Adriaan. Ze had een lichtblauw jurkje aan, haar bruine haar glansde.
Het was al de vierde keer, dat zij at bij Adriaan en Huug. En verslag uitbracht van alles, wat in de afgelopen week was gebeurd.
"Wapens heb ik gebracht aan het adres, wat jij me opgegeven hebt, Huug. In Hilversum. Gewoon in mijn aktentas heb ik ze gehad. Tien keer ben ik met de wapens in mijn tas naar verschillende adressen geweest."
"Ja, dat heb ik gevaarlijk gevonden voor jou, Lousje. Jij staat nog altijd op de zwarte lijst, en als ze jou te pakken krijgen met wapens in je tas.... dat zou het einde zijn."
"Ja, dat weet ik wel." Even dat beeld van de weg, waar de jonge man gelegen had met zijn blonde pruik beslijkt, en het bloed, dat weg vloeide uit zijn borst. "Dat weet ik toch wel? Maar, jij zoudt me niet herkennen, als jij me op mijn expedities zag." Ze schoof opnieuw langzaam het eten op haar vork. "Ik zie er gewoonweg ontoonbaar uit in een ouwe jurk, en mijn haar strak in een knoedeltje weggestreken. En een grote uilebril op. Maar, dat is een zonnebril. Want ik bril niet," zei Lous trots.
"Heb ik het je niet gezegd," zei Huug. "Heb ik het je niet gezegd, dat Lous zich wel redden zal?" Hij legde even zijn hand op haar arm. "Onze dappere kameraad."
Waarom zegt hij nu niet: "Mijn dappere kameraad," dacht Lous. "En waarom wil ik altijd meer hebben, dan hij mij geven kan? Straks zal ik hem van Elly vertellen, het moet er toch eens van komen."
Toen Adriaan afwaste in dat popperige keukentje, dat zijn home rijk was, en toen Huug en Lous beiden aan een kant van het potkacheltje zaten, dat nu, begin juni, niet meer brandde, zei Lous opeens: "Ik moet je altijd nog wat vertellen, Huug. Van je nichtje Elly van Lohuizen."
"O, ja? Wat dan?"
"Toen jij gevangen genomen was, twee weken was je gevangen misschien, toen kreeg ik een brief van je nichtje."
"En, wat schreef zij?" Nee, zijn gezicht bleef onbewogen.
"Ze schreef mij, dat ze me dringend spreken moest, en of ik gauw kon komen."
"En?"
"Ja, toen ben ik er de volgende dag heen gegaan. Haar vader had ook al gehoord, dat jij gevangen genomen was. En hij verbood haar om jou, in deze omstandigheden te schrijven."
"Zo," zei Huug.
"En ze had net een lange brief voor jou klaar. Maar ik heb haar ook gezegd, dat ze die brief niet mocht verzenden, omdat ik in de Euterpestraat had gehoord, dat al jouw brieven geopend werden."
"Zo," zei Huug.
"Ja, en daarom heb jij vermoedelijk niets meer van haar gehoord."
"Ik heb wèl wat van haar gehoord," zei Huug. "Ze heeft mij tòch in de Euterpestraat geschreven."
Punt. Uit. Lous draaide haar armband om en om. Nu wist ze niets meer te zeggen. Als Huug nou maar praatte, als hij in vredesnaam maar sprak van zijn gevoelens voor Elly, voor Hon. Maar Huug zat nadenkend over zijn pijp heen te staren, en Lous van Maanen bestond natuurlijk helemaal niet meer.
"Was zij nog onhebbelijk tegen jou?" vroeg hij opeens...