Licht en Leven

Dubbele Twee I

Geschreven door Jac. van der Klei,
(pseudoniem van Jaap van Boyl geb. 1879)
Hoofd van een school te Amsterdam
Illustraties van Joh. Bottema
Zesde druk
Uitgever W.J. Thieme & Cie. - Zutphen - 1951
"Wysheyt's jacht teelt Eygen cracht"
Serie "Licht en Leven" 6e deeltje

In de serie Licht en Leven door Jac. van der Klei verschenen:
1. Piet en Griet
Leesboek voor het eerste of begin tweede leerjaar.
2. Buurtjes 1 en 2
Twee leesboekjes voor het tweede leerjaar.
3. Klaas en Kee 1 en 2
Twee leesboekjes voor het derde leerjaar.
4. Dubbele twee 1 en 2
Twee leesboekjes voor het vierde leerjaar.
De boekjes zijn geïllustreerd.

Voorbericht:
Het leesboek "Licht en Leven" berust op de volgende beginselen:
1e Wetenschap wordt er niet in aan de man gebracht.
2e Z'n karakter is onschuldig-avontuurlijk.
3e Ondeugende streken zijn zorgvuldig geweerd.
4e Het geeft doorlopende verhalen over een paar hoofdpersonen en enkele bijfiguren.
5e De inhoud is genomen uit het zonnige kinderleven.
6e Door een en ander werkt het, zij het dan ook onopzettelijk, in opvoedende zin. 7e De serie loopt niet verder dan tot het einde van het vierde leerjaar.
8e Ze vormt een voorbereiding voor het lezen van bibliotheekboeken - het zelf lezen dus.
9e Aan de billijke eis, dat het leesboek althans in de lagere leerjaren leesboek moet zijn, wordt voluit voldaan.

Hoofdpersonen in dit boekje zijn Jo en Nel Veenhof, die wegens ziekte van Moeder van Amsterdam naar naar het platteland verhuizen. In het dorp Bredega, wordt Moeder snel weer beter. Ze worden daar heel goede vriendjes met de buurkinderen Klaas Veen en Kee Zwart. Zo goed, dat men ze in het dorp al snel "dubbele twee" noemt. In dit boekje zijn hun dagelijkse belevenissen, op school en thuis, beschreven.

Fragment uit het boek:
De volgende middag gingen Jo en Nel naar de dorpsschool.
Ongeveer zeventig kinderen vermaakten zich op de speelplaats. Ze maakten een lawaai, dat iemand horen en zien verging.
Maar toen de twee stedelingen kwamen, werd alles stil.
"Daar zijn ze; daar zijn ze!" Zo klonk het van alle kanten.
Nieuwsgierig keken jongens en meisjes Jo en Nel aan. Die vonden het niets prettig. Ze gingen dicht bij de deur staan, en hoopten, dat de meester maar gauw kwam. Maar die was bezig de borden te beschrijven en bleef dus in school.
Daar kwam een dikke jongen aanstappen.
"Dag", zei hij, "ik ken je wel!"
Hij zette z'n benen een eind van elkaar en stak de handen in z'n broekzakken.
"Hoe heet je?" vroeg hij.
"Jo", zei Jo.
"Jo? Wat een gekke naam! Ik heet Klaas".
Hij keek net, of hij zeggen wou: "Dat is een heel andere naam, kereltje!"
"Hoe oud ben je?" vroeg hij toen.
"Acht jaar", zei Jo.
"Ik ben ook acht. Wil je met me spelen? Ik woon naast je".
Het leek Jo begeerlijk, maar hij durfde zich nog niet goed te bewegen. En hij kon Nel toch ook niet laten staan, alleen tussen al die vreemde kinderen! Die jongen herkende hij nu wel. Hij had hem gisteren immers gezien over de haag heen.
"Ik kan niet", zei hij, "want dan blijft Nel alleen staan".
"Nou wat hindert dat!" riep Klaas. "Toe, doe maar mee; we zullen juist tikkertje doen!"
Maar Jo wou bij zijn zusje blijven.
"Wat flauw", mopperde Klaas, toen hij opnieuw spelen ging.
Eindelijk kwam de meester buiten. 't Was een lange man met een bril op. Hij praatte een poosje met Jo en Nel, en toen wist hij alles, wat hij weten wou.
De school begon.
En weet je, waar Jo nu zitten moest? Naast Klaas, in de vierde klasse.
"Jullie zijn immers buren," zei meester.