Baron van Hippelepip

Een Verhaaltje voor Kinderen met Plaatjes en Muziek

Door Mien Visser-Düker, (1881-1961)
met Muziek van Maria van Ebbenhorst Tengbergen, (1885-1980)
en Teekeningen van Leo Visser, (1880-1950)
Nuts Uitgeverij Zalt-Bommel - Jan Nieuwenhuyzen, 1917

Korte inhoud:
Baron van Hippelepip was de grootste, de mooiste en de sterkste van de hele massa kikvorsen, die tezamen in een grote vijver leefden, midden in het bos.
Hij werd Baron van Hippelepip genoemd door de andere kikkers, omdat hij zo verbazend goed kon springen en steeds zo'n haast bij het lopen had, dat 't altijd - hip! - hip! - hip! - ging, zodat de andere kikkers een heel eind achterbleven, als ze gezamenlijk een tocht gingen maken. Dat was wel makkelijk, want toen er 's nachts eens een klein kikkerkindje ziek werd, ging Baron van Hippelepip, bijgelicht door een glimworm, snel de dokter halen, die ver weg in het bos woonde.
Op een mooie lenteavond, vierden de kikkers feest, want Baron van Hippelepip zou gaan trouwen! Hij had zijn snoeperig vrouwtje ontmoet, toen zij met haar pootje vastzat in een bramenstruik en hij haar redde.
Op de bruiloft kwamen ook de bruine padden en een paar salamanders, die een mooi pak hadden besteld, waarvan de rug uitliep in een sleep en met bruine kant versierd was.
Iedereen mocht eten zoveel hij wilde. De salamanders werden erg vrolijk, zij gooiden hun staart in de lucht en riepen: "Lang zal Hippelepip leven! Lang zal hij leven in de gloria!"
Na de maaltijd maakten ze een wandeling in de maneschijn, waarbij één van de salamanders zijn sleep verloor. Baron van Hippelepip liep met z'n bruidje voorop, hield haar pootje stevig vast en gaf haar zo nu en dan een kus op haar groene wangetje.
Hierna werd het tijd voor het bal, er werd een kruispolka gedanst en een paar ondeugende padden zongen luidkeels een plagend versje over de verloren sleep van de salamander, waarna ze door Baron van Hippelepip over de knie werden gelegd en een stevig pak voor hun broek kregen. Voor straf moesten ze toen in het bos net zo lang naar de sleep zoeken, totdat ze hem gevonden hadden.
Op het toneel zou een goochelaar optreden, maar eerst werd het toneelstuk "Sneeuwwitje" opgevoerd, waarbij de mieren voor dwergen speelden. Hierna deden twee hagedissen en een klein kikkertje nog wat gymnastiek, voordat de goochelaar kwam.
Tot grote verbazing van de aanwezigen vloog de kikkergoochelaar de lucht in en veranderde daar plotseling in een witte muis. Na de pauze riep hij een klein kikkerkindje op het toneel en liet hem zien hoe hij een denneappel in een klein huisje omtoverde, waar het kikkerkindje echt naar binnen kon gaan. Ook de kunst met de dode meikever, die de tovenaar weer tot leven bracht, had veel succes.
Tot slot werd er nog gedanst door de bruid en de bruidegom en alle andere gasten.
De watertor had nog een gedicht voor het bruidspaar gemaakt, dat hij op een papier aan alle gasten uitreikte, zodat iedereen het lied tot slot kon meezingen.

"Van Hippelepip is een leuke klant!
Oerwàk!
Hij zingt het mooiste van heel het land,
Oerwàk!
Men noemt hem Hollands nachtegaal,
Hij zingt wel honderdduizend maal:
Oerwàk! - oerwàk! - oerwàk!
Orrekkekkekkek! - kwak! - kwak!

En daarom zingen we allen luid,
Oerwàk!
Ter eere van bruigom en van bruid,
Oerwàk!
Wij danken u allen voor dit feest,
't Is toch zóó heerlijk mooi geweest!
Oerwàk! - oerwàk! - oerwàk!
Orrekkekkekkek! - kwak! - kwak!"

Fragment uit het boek:
Het werd nu tijd voor het bal.
De stoet trok weer terug naar de zaal onder de roode paddenstoelen. Die zag er nu heel feestelijk uit!
Alle grassprietjes waren uitgetrokken, zoodat de grond heerlijk glad was om op te dansen.
De glimwormen hadden een gat geboord door de paddenstoelkoppen en hingen nu aan den zolder te glinsteren, als heusche electrische lampjes.
De kelners hadden weer een nieuwen voorraad mugjes en honing gehaald. Verborgen achter hooge planten, zat het kikkerorkest. Die muzikanten deden erg hun best, een paar bliezen uit al hun macht op een rietje, de anderen zongen hun mooiste kikkerlied.
Een deftige watertor zou als dansmeester dienst doen.
Eerst bracht hij al de gasten op hun plaats. Voor het bruidspaar was een troon van lentebloempjes gemaakt, die overheerlijk geurden.
De salamander zonder sleep was toch ook maar weer terug gekomen. Al schaamde ze zich te veel om zelf te dansen, ze wilde toch wel graag toekijken.
Daarom nam ze plaats op een verdord blad, dicht bij den uitgang der zaal; mochten ze haar te veel plagen, dan kon ze heel gemakkelijk verdwijnen.
De kleine padden, die haar zoo geplaagd hadden, waren door het dansen nog veel doller en uitgelatener geworden.
Toen ze de salamanderjuffer daar in een hoek zagen zitten, met een gezicht, alsof ze van verdriet zou sterven, - toen gaven ze elkaar een wenk, even boven op het roode dak van de balzaal saâm te komen.
Dan konden ze nog eens een nieuwe grap bedenken!
Zoo gezegd, zoo gedaan!
Onmerkbaar verdwenen ze uit de zaal en even daarna zat het zestal ondeugden genoeg'lijk te smiesperen.
Hun oogjes glinsterden van pleizier.
Een van de brutaaltjes, die bekend was om z'n prachtig rijmen, had al een plan opgemaakt, dat hij nu aan de andere vijf moest vertellen.
"Ssst! jongens! ik weet wat! We zullen voor omroeper spelen! Ik zal vooruitloopen, met twee schelpjes als bekken, en daarachter komen jullie, die heel luid dit mooie lied moeten zingen:

"Bim! - bam! - - Bim! - bam!
Hoort! daar komt de omroeper ân!
Gasten, luistert toch eens even,
Kwaakt toch niet zoo overdreven!
Vanavond, in den maneschijn,
Verloor een salamander, fijn,
Op het lekkere, mulle zand,
Haar mooie sleepje van bruine kant.
Nu is ze, tot haar grooten spijt,
Dat mooie sleepje voor eeuwig kwijt.
Gaat dus in alle hoeken
Zoeken! - zoeken! - zoeken!
Een beker honing, een vlieg en een mug
Krijgt, wie het brengt, weer hier terug,
Hoort! - burgers! - hoort!
Hoort! - en zegt het voort!"