De Avonturen van Flip en zijn speurhond

Geschreven door Jan Feith
Platen van F. van Bemmel
Vijfde druk 1943
Voor het eerst verschenen in 1913
Uitgever Scheltens & Giltay - Amsterdam

Jan Feith werd in 1874 te Amsterdam geboren. Hij werkte als feuilleton-redacteur bij het Amsterdamse "Handelsblad", waaraan hij 25 jaar verbonden was (van 1896-1921). Later werkte hij voor de "Indische Post" en het toeristisch weekblad "De Kampioen". Zijn prettigste bezigheid was het schrijven van jongensboeken. Zijn liefde voor het toneel bracht hem ertoe ook een aantal toneelstukken te schrijven. Kortom: Hij was een all-round journalist, auteur van luchtige vertellingen, essays, reisbeschrijvingen en kinderboeken.
Jan Feith overleed in 1944.

Andere jongensboeken van Jan Feith:
Uit Piet's Vlegeljaren, 1906
De Reis om de Wereld in 40 dagen, 1908 en 1929
De Geheimzinnige Uitvinding, 1909 en 1929
De Levende Mummie, 1915 en 1929
Uit Piet's Kantoorjaren, 1918
Het Vóórwereldlijk Monster, 1920
Het Indische Monster

Korte inhoud:
Een politie-honden demonstratie valt in het water, doordat een straathond de show steelt. Dat zint de politie-commissaris niet en hij laat de hond in een hok opsluiten om hem te laten afmaken. Flip, zijn 10 jarige zoon, heeft echter medelijden met de hond en laat hem stiekem vrij. Sindsdien zijn de twee onafscheidelijk, zeker als de hond Flip helpt als hij ruzie krijgt met een stel grote knapen die hem een pak slaag willen geven. Flip noemt zijn hond Spits en laat hem boven op zijn kamertje. Daar knipt hij zijn verwaarloosde vacht af, zodat zijn vader de hond niet meer herkent. Als Spits dan ook nog het huis bewaakt als een vermeende inbreker een bezoek brengt, is de politie-commissaris overtuigd en mag Spits blijven.
Flip en Spits beleven nog vele avonturen samen, zoals een optreden in een circus en het vangen van een gevaarlijke boef, totdat Spits op een dag ziek wordt en ondanks de goede verzorging van zijn baasje, sterft.
Zo eindigt dit verhaal triest, als Flip zijn trouwe hond Spits begraaft.

Fragment uit het boek:
- "Je bent me te glad, Flip!" sprak de boosdoener.
De kerel trad vlug op den jongen toe, om hem beet te pakken en de sterke handen om Flip's keel te klemmen. Flip wist, dat de kerel hem geen genade zou schenken.
Maar hij had zijn rustig verhaal net zoo lang weten te rekken, tot hij had kunnen uitrekenen, dat de hulp nu nabij moest zijn. Hij had bovendien, terwijl hij den boef aan den praat hield, op de verre hei 'n kleine vlek gezien, die snel scheen te naderen. Neen hij had zich niet vergist!
Want terwijl de schurk de handen als twee gevaarlijke nijptangen reeds naar hem uitstak, zag Flip zoo snel als de weerlicht een kleine ruige gedaante naast zich omhoog springen, met één sprong naar de borst van den kerel, die met een kreet van pijn en schrik wankelde, z'n handen omhoog hief, vergeefs worstelde, om zich den hond, die zich woedend op hem geworpen had, van het lijf te houden.
- "Vasthouden, Spits!" riep Flip verheugd, want hij voelde zich wel twintig pond lichter, nu de hond zich weer in zijn nabijheid bevond.
- "Help!.... help!" schreeuwde de schavuit, die de scherpe tanden van den hond in zijn vleesch voelde dringen.
- "Er komt al hulp opdagen!" spotte Flip, en hij zwaaide met z'n armen naar eenige figuurtjes, die zich op de hei afteekenden.... "Maar die hulp zou misschien te laat voor me zijn gekomen, wanneer Spits me niet was komen helpen!"
- "Ai, ai!" kermde de kerel van pijn.
- "Ja!" riep Flip, "Spits herkent je nog van straks. Je bent, toen je uit de villa te voorschijn kwam, zoo voorkomend geweest, je hand uit te steken, opdat m'n hond je zou kunnen likken. Maar wat ben je toch dom, dat je toen niet begrepen hebt, dat ik Spits beval, je hand goed te besnuffelen, opdat hij je spoor later dadelijk zou kunnen herkennen. Al is mijn Spits geen deftige speurhond, toch heeft hij een beteren politie-neus dan de beste van zijn politie-kameraden. Wat Spits eenmaal heeft geroken, vergeet z'n neus nooit meer."
- "Ik geef me gevange!...." kreunde de boef, "als die hond me maar los laat!"

De Levende Mummie
of
Een Sportkampioen van voor 2000 jaar

Een Jongensboek

Door Jan Feith
Schrijver van Piet's Vlegeljaren - De Reis om de Wereld in veertig dagen - De Geheimzinnige Uitvinding van een H.B.S.-jongen - Flip en zijn Speurhond.
Met platen en teekeningen in den tekst van den schrijver
Uitgever Scheltens & Giltay - Amsterdam
Eerste druk, 1915

Korte inhoud:
In het stadje Kakelburg, in het laboratorium van professor Palaeontologus, wordt een belangrijke ontdekking gedaan. Eeuwenoude fossielen worden weer tot leven gewekt. De kranten staan er vol van. Dat leest ook de gymnasiast Dick, uit Berghuizen, die zojuist zijn overgangsexamen naar de vierde klas gehaald heeft, met een her-examen voor Grieks. Van zijn dankbare ouders heeft hij 25 gulden gekregen, om iets moois te kopen. In het uitdragerswinkeltje van Abram Prik koopt hij een fiets en een oude mummie, waarbij hij gratis een vergeeld dokument krijgt.
Aangespoord door het succes van professor Paleontologus, volgt Dick zijn methode en legt de mummie in een warm bad. Daarna dient hij hem zuurstof toe, d.m.v. een fietspomp. Tot zijn grote verbazing ziet hij de mummie uiteindelijk groeien en als hij dan plotseling de ogen opent en zelfs kan spreken, blijkt het een atletische jongen van zijn eigen leeftijd te zijn. Dick herkent de vreemde klanken die de jongen uitstoot. Dat is Grieks!
Met behulp van zijn Griekse woordenboek kan Dick nu redelijk met de jongen spreken. Hij leent hem zijn kleren en geeft hem te eten. Ook bedenkt hij een naam voor hem: "Xenophon" of liever afgekort: "Zeno". De jongens sluiten vriendschap, hoewel Zeno geen enkele emotie toont en bijna niet spreekt.
Als Dick uit logeren gaat op de Veluwe bij zijn oom Frederik, zijn dikke slome neef Daniël en zijn intelligente, mooie nichtje Loekie, waar hij stiekem veliefd op is, mag Zeno mee. Doch, doordat Zeno zo goed in verschillende sporten is, die de neven en nichtje die zomer beoefenen, groeit Loekie's belangstelling voor Zeno, en wordt Dick jaloers.
Als tijdens de fietswedstrijd de fiets van Zeno doormidden breekt en Zeno valt, wordt hij door de drie anderen uitgelachen. Hierdoor is hij zo beledigd, dat hij wegloopt en de trein naar Amsterdam neemt.
Intussen heeft Dick oom het vergeelde document laten zien, dat hij bij aankoop van de mummie kreeg. Zijn geleerde oom is razend enthausiast en ziet onmiddellijk dat het in de oud-Griekse taal geschreven is. Nadat hij het ontcijferd heeft blijkt dat de mummie de jonge marathon-loper Pheidocrates, uit het oude Griekenland van 20 eeuw geleden, is. Hij won de marathonloop van Marathon naar Athene en stierf tijdens de huldiging. Hij werd als mummie bewaard.
Zeno is inmiddels in Amsterdam aangekomen, waar het feest is in stad. Ter ere van het nieuwe stadion zal er de volgende dag een marathon-loop gehouden worden! Zeno, besluit mee te doen, hij is immers een groot marathonloper van 20 euwen geleden!
Dick is naar huisgekeerd en hoort dat hij geslaagd is voor zijn her-examen Grieks. Nu mag hij van zijn ouders mee doen aan de marathonloop. Zo komt het dat Zeno en Dick samen vooraan lopen tijdens de wedstrijd. Doch kort voor de finish staat Zeno plotseling stil, heel langzaam krimpt hij en wordt weer een onooglijk verschrompeld mummie-popje. Dick is ontroostbaar en draagt het popje mee naar de finish, waar hij gehuldigd wordt.
De volgende dag leest Dick in de krant, dat ook de tot leven gewekte fossielen van prof. Palaeontologus weer dood zijn gegaan. Zij konden uiteindelijk het snelle, moderne leven toch niet aan.
Dick bewaart zijn leven lang het onooglijke poppetje als talisman en als blijvende gedachtenis aan zijn vriendschap met de levende mummie van 2000 jaar geleden.

Fragment uit het boek:
Met een paar stappen was Dick in zijn kamertje terug, en wilde de gestalte optillen; maar deze woog nu heel wat zwaarder dan 's morgens, toen hij de pop uit de kast had getild. Hij begreep, dat dit een gevolg moest zijn van de ingepompte lucht.
De badkuip was inmiddels volgeloopen; in het badkamertje hing een dichte heete damp. Met heel wat meer moeite dan den eersten dag slaagde Dick er in, de onwrikbare stijve gestalte over den rand van de kuip te beuren, en haar zoo in het warme water te laten glijden.
Bijna dadelijk vertoonde zich een verandering in de stijve strakke houding van de tot dusver onbeweeglijke gedaante. Het was of onder de huid de bloedvaten hun natuurlijke kleur herkregen; zelfs verfde zich een blosje op de wangen, en ook de was-bleeke, bloedlooze lippen kleurden zich rood. De stroeve trek om den strak-gesloten mond ontspande zich een weinig. Door den wasem heen, die uit het water opsteeg, kon Dick op deze veranderingen letten. Het leek hem geen vroolijk gelaat. Maar de regelmatige, fiere trekken ervan troffen hem toch; en hij was door zijn gymnasium-lessen genoeg met schoolsche wijsheid onderlegd, om zich er rekenschap van te geven, hoe een beeldhouwer dit profiel geprezen zou hebben als beeld van schoone klassieke kunst.
Die Abram Prik had hem dus toch nog niet zoo erg bedot, toen hij hem onbewust een verschrompelde, vertaande mummie had aangepraat!
Na het avondeten stapte Dick de trappen op naar de bovenste verdieping, waar hij ook dezen nacht zou slapen, om zijn moeder een plezier te doen. Hij ontsloot de deur van den badkamer; het was er nog broei warm van den vochtigen wasem. die uit het bad opsteeg.
Dick trad op de kuip toe, boog zich over den rand heen, teneinde de half onder, half boven water drijvende gestalte op te tillen.
Wat er toen gebeurde geschiedde zóó vlug, dat ik het slechts in enkele haastige woorden kan weergeven.
Terwijl Dick zich over de badkuip boog, meende hij te onderscheiden, in weerwil van den boven het warme water opstijgenden damp, hoe een paar felle, zwarte oogen hem uit een strak gelaat tegen-staarden. Hij had ditmaal geen tijd, er zich rekenschap van te geven, of hij het zich weer verbeeldde, of niet. Want meteen stak uit het bad een gebalde vuist naar boven, en trof Dick pal op het rechter-oog.
Terwijl de geheel onthutste jongen haastig terug sprong, de handen klemmende voor het getroffen oog, meende hij nog te zien, hoe de oogleden van de gestalte in het bad zich weer sloten, en hoe ook de vooruit gestoken arm langzaam omlaag zakte.
Dil alles kon dezen keer geen verbeelding zijn, - al was het reeds daarom, dat Dick nog nooit in zijn jongens-leven op zulk een hardhandige manier op een blauw oog was getracteerd.
De mummie leefde!