Tiby de zigeunerjongen

Geschreven door Nel van der Seis
Tekeningen en bandomslag van G. Hens
Uitgeversbedrijf Het Goede Boek - Bussum, 1958
Voor jongens van 10 - 12 jaar

Korte inhoud:
Tiby, de zigeunerjongen, woont met zijn moeder in een armoedige wagen in het kamp bij de stad. Moeder zorgt voor de noodzakelijke behoefte, door het verkopen van veters en zeep.
De dagen van Tiby zijn eentonig: water en hout halen en leren lezen en schrijven, want hij krijgt les van Janos, de oudste zigeuner uit het kamp.
Tiby maakt kennis met Koen, een rijk jongetje en er breekt een heerlijke tijd voor hem aan.
Er is in het kamp een zigeuner, genaamd Lajos, die een hekel aan Tiby heeft en hem vaak slaat en sart. Tijdens een twist laat hij zich ontvallen dat Tiby geen zigeuner is. Tiby wil er meer van weten en vraagt opheldering aan zijn moeder. Zij vertelt hem het trieste verhaal, dat ze een dochter is van een arts en met de vader van Tiby trouwde zeer tegen de zin van haar ouders en ook hoe Tiby's vader tijdens een zwerftocht onder de woonwagen kwam en overleed. Hierdoor braken er jaren van armoede aan.
Op een dag wordt moeder ziek en moet worden opgenomen en geopereerd in het ziekenhuis. Ze herstelt en moet in de woonwagen rust hebben en een goede verzorging. Ze kan nu niet meer langs de huizen gaan om te verkopen.
Tiby besluit tenslotte om naar zijn grootvader, de dokter, te gaan. Hij weet, dat zijn moeder het adres bewaart. Als hij bij zijn grootvader komt, herkennen ze hem en dan is alle leed geleden.
Tiby en zijn moeder komen nu bij de doktersfamilie in huis en spoedig is alle ellende voorbij.

Fragment uit het boek:
Eindelijk zit het wiel er weer aan. Het heeft wel een half uur geduurd. Heel langzaam moet Tiby nu verder rijden. Stapvoets.
Er zal wat voor hem opzitten. Hij komt natuurlijk veel te laat in het kamp aan. Wat zal Lajos kwaad zijn. En moeder! Wat zal zij wel denken?
Eindelijk komt hij in het kamp. Er staat een groepje mensen bij elkaar te praten. Ze komen naar het wagentje toe. Direkt beginnen ze te schelden.
"Waar ben je geweest, luilak", vraagt Lajos.
Staande op het wagentje vertelt Tiby, wat er onderweg gebeurd is.
"Ja, ja, dat zal wel", bromt Lajos. "Je wilt ons zeker zonder water laten zitten."
"Nee, beslist niet, Lajos. Kijkt u maar naar het wiel."
Maar Lajos kijkt er niet naar. Hij trekt Tiby van het wagentje af. "O, wat zal er gebeuren", denkt hij. Als Lajos hem maar niet slaat!
"Daar, luilak!" Een paar flinke tikken komen terecht op zijn hoofd en schouders. Als hij ze wil ontwijken, pakt Lajos hem weer beet. En nu rammelt hij hem door elkaar. Tiby wordt er duizelig van. Als Lajos nu maar ophoudt.
Maar Lajos houdt niet op.
Er komen andere zigeuners op het lawaai af. Ze steken geen hand uit om Tiby te helpen. Ze vermaken zich best. Vechten vinden ze heerlijk. Ze roepen en gillen: "Hup, Lajos!"
Maar ineens houden ze hun mond. Tiby's moeder is op het lawaai afgekomen. Ze heeft zich tussen de anderen doorgedrongen. Nu staat ze in de kring. Juist heft Lajos zijn arm omhoog om Tiby weer een klap te geven. Maar moeder ziet het. Ze is vlugger en trekt Tiby weg. Lajos struikelt voorover in het zand. Alle zigeuners schateren van het lachen.
Lange Lajos ligt te kreunen. Ze helpen hem niet. Want eigenlijk vinden ze hem een lafaard. Een jongetje slaan, dat kan iedere man. Moeder trekt Tiby mee. Ook de anderen gaan weer naar de wagens terug. Lajos ligt nog in het zand. Hij is op zijn neus terechtgekomen. Alles doet hem zeer.