Moeders oudste

Geschreven door Willy Pétillon
Geïllustreerd door Freddie Langeler
Uitgever Van Holkema & Warendorf's U.M. - Amsterdam
1e druk 1920

Willy Pétillon, H.W. Mulder, werd in 1885 te Vlissingen geboren en verhuisde kort daarna naar Amsterdam. Toen zij 10 jaar was verhuisde zij naar Den Haag, op 18 jarige leeftijd naar Zutphen en twee jaar later naar Groningen, waar zij een all-round journalistieke opleiding volgde. Zij trouwde met de journalist A.F. Pétillon in 1906, toen zij 21 jaar was. In 1908 verscheen haar eerste boek De lotgevallen van een Bengel. In 1912 vertrokken zij naar Parijs, waar haar man in 1915 overleed. Terug in Den Haag bleef zij daar met haar drie kinderen wonen en hertrouwde in 1921 met A.B. van Tienhoven, die als kinderschrijver bekend was en met wie zij nog 2 kinderen kreeg. A.B. van Tienhoven overleed in 1931.
Willy Pétillon schreef veel voor opgroeiende, oudere meisjes. Tijdens de oorlog schreef zij niet meer. Pas na de bevrijding kwam de inspiratie opnieuw en schreef zij in 1947 nog Als Bladeren op de Wind. Willy Pétillon overleed kort hierna in 1948.

Korte inhoud:
Na de dood van hun vader krijgen Francis, haar tweelingzusjes Annie en Jo en het jongste zusje Jet, oom Scheffer als voogd. Hij is een nare man en Frans mag niet naar het gymnasium, doch moet naar de kweekschool om later een goede baan te krijgen waarmee ze een inkomen voor het gezin zal verdienen. Frans is wanhopig. Zij wil later immers schrijfster worden. Moeder heeft medelijden met haar oudste, doch kan haar niet helpen. Met behulp van haar leraar Nederlands, van Heuvell, slaat Frans zich door deze moeilijke periode heen.
Voor een veiling ten bate van een goed doel, schrijft Frans een verhalen boekje, dat prachtig geïllustreerd wordt door haar zus Jet. Een uitgever koopt het en laat het boekje uitgeven. Frans is hier heel blij mee. Haar eerste boek is verschenen!
Als kwekeling op school heeft zij menig conflict met het hoofd der school, zo moet zij haar lange haar opsteken. Dit weigert Frans en laat het daarom afknippen. Een schande, vindt hij, nu is Frans net een jongen. Frans heeft er genoeg van en besluit om wel haar school af te maken, doch nooit te gaan lesgeven. Na haar eindexamen besluit oom Scheffer echter anders. Hij heeft al een baan voor haar gevonden aan een school, waar zij meteen kan beginnen. Frans is wanhopig en vlucht naar haar leraar van Heuvell. Deze biedt haar een uitweg door haar te vragen met hem te trouwen. Frans is hier heel gelukkig mee, omdat ze eigenlijk vanaf het begin al van hem gehouden heeft. Nu heeft Frans alles: haar grote liefde, de door haar zo begeerde vrijheid en ze kan met het schrijven beginnen.

Fragment uit het boek:
- Je moet me helpen. Ik zal alles vertellen, zooals het gebeurd is. Ik begin bij het begin.
En in één adem vertelde ze nu het bezoek van oom en den heelen strijd, dien ze eigenlijk al vier jaar geleden gevoerd had. En terwijl ze sprak, kwam het geen oogenblik bij haar op, dat hij het niet belangrijk zou vinden of dat hij oom gelijk zou geven, hoewel hij zelf het onderwijs tot zijn levensroeping had gemaakt.
Hij luisterde met een ernstige uitdrukking op zijn vroolijk, jongensachtig gezicht.
- En ik wil geen schooljuffrouw zijn en ik wil niet voor een klas staan, al zouden ze me er heen sleuren, besloot Frans heftig.
Even zweeg hij. Toen trilde er opeens een lach om zijn mondhoeken.
- Frans, het is zoo heel eenvoudig. Er is één afdoend middel om je te helpen, zonder dat het je verder strijd of moeite behoeft te kosten, verklaarde hij toen. Maar dat hangt er heelemaal van af of je voldoende vertrouwen in mij hebt en...... of je genoeg van mij houdt.
- Wat dan? vroeg ze gretig.
- Ga over van je ooms voogdijschap in de mijne. Ik beloof je plechtig, dat je alles moogt schrijven wat je wilt en dat ik je nooit voor een klas zal sleuren.
Ze begreep hem niet en staarde hem met groote oogen aan.
Hij nam haar hand.
- Trouw met me, Frans! ik houd al zoo lang van je; maar ik kon, ik mocht er nog niet over spreken. Nu........
Ze gooide plotseling het trotsche hoofdje achterover.
- En dat meisje, waarmee je wandelde?
- Welk meisje? vroeg hij verbluft.
- Waar ze je mee gezien hadden, kort voor Sinterklaas, nu anderhalf jaar geleden.
Hij lachte luid, schaterend.
- O, kindje, dat was Annie. Ik kwam haar op een middag tegen en - ik kan je nu wel vertellen - omdat ik wou weten of je Cyrano de Bergerac al in je bezit hadt, liep ik een eindje met haar mee, om haar te vragen of je soms bijzondere wenschen hadt.
- O, dus jij was de Sint, die me dat boek zond.
- Hou op Frans, smeekte hij. Ik deed het. En ik kan je niet beloven, dat ik het nooit weer zal doen, tenzij...... je zoo hardvochtig bent om me voor altijd uit je nabijheid te verbannen. Toe nu, Frans, zeg, dat je van me houdt, dat je van mij wilt zijn en dan zal ik het verder met je oom uitvechten.
- Dus je zoudt mijn ridder willen zijn, die de jonkvrouwe redt uit de handen van den wreeden reus, en....
- Dat zou ik!
- En je zult me altijd laten schrijven, als ik dat wil?
- Altijd!

Bedtijd

365 vertellingen voor kinderen voor zij slapen gaan

Door Willy Pétillon
(pseudoniem van H. W. van Tienhoven - Mulder, 1885-1948)
Met talrijke illustraties in zwart en kleuren van Netty Heyligers, (1897-1989)
Uitgever Van Holkema & Warendorf N.V. - Amsterdam
Derde druk: H. Veenman & Zonen - Wageningen, ca. 1930
Voor het eerst verschenen in 1926

Uit de inleiding van de schrijfster:
Ik bracht 365 verhaaltjes bijeen, voor iederen avond een.
Eigenlijk is het de bedoeling, dat die verhaaltjes door vader en moeder gelezen worden en dan naverteld, liefst uitvoerig naverteld. Ze zijn niet méér, willen ook niet méér zijn, dan het omlijnde patroon, waarop met kleurige draad kan worden voortgeborduurd. Wie echter nu eenmaal niet sterk is in vertellen, wie alle fantasie mist - zijn er zoo? - kan ze ook eenvoudigweg voorlezen.


Er zijn korte verhaaltjes en langere, die over twee of meer avonden zijn verdeeld, omdat ik weet, bij ondervinding weet, hoe heerlijk een kind het vindt om nog wat meer te hooren van de avonturen van een held of heldin. Er zijn verhaaltjes uit het kinderleven, zooals we het dagelijks meeleven, verhaaltjes over dieren, wonderlijke sprookjes over kabouters en elfen, er is van alles wat.
En hiermee hoop ik de vaders en moeders, die graag het half uurtje vóór het slapen gaan voor zich en hun kinderen tot het prettigste van den heelen dag maken, een weinig tegemoet gekomen te zijn bij de eischen, die het kleine goed stelt.

12 APRIL - Dauwdrop's oogen
Dauwdrop woonde in Elfenland, want zij was een elfje. Maar gelukkig was zij niet, integendeel, zij vond, dat zij reden had om diep ongelukkig te zijn. Want zij had groene oogen en zij wilde blauwe oogen hebben. De andere elfen zeiden, dat haar oogen met hun diepe smaragdkleur heel mooi waren, maar zij geloofde hen niet. En omdat zij toch zoo heel graag blauwe oogen wilde hebben, ging zij naar de Wijze Elf, die heel ver weg woonde, om raad vragen.
- Wel, zei de Wijze Elf, je moet drie dingen doen. Den eersten avond, dat het volle maan is, moet je je oogen baden in dauw uit de boterbloemen, den daarop volgenden avond in dauw uit madeliefjes en den derden avond met dauw uit wilde rozen. Dan zal je oogen hebben zoo blauw als vergeetmijnietjes.
Dauwdrop dankte haar en ging naar huis om te wachten op den eersten avond, dat het volle maan zou zijn. Maar zij vergat de volgorde van de dingen, die de Wijze Elf haar gezegd had en baadde het eerst haar oogen in dauw van madeliefjes. De wilde rozen op den derden avond vergat ze heelemaal en haar oogen werden nu niet blauw, maar rood. De arme Dauwdrop was daarover zoo wanhopig, dat ze vluchtte en zich diep in het bosch verborg, waar ze een verlaten houthakkershutje vond, waar ze haar woning van maakte.
Toen ze daar een poosje gewoond had, reed op zekeren dag de prins uit Elfenland door het bosch. Dicht bij het huisje van Dauwdrop struikelde zijn paard en hij viel en bezeerde zich. Dauwdrop hielp hem naar haar huisje strompelen, gaf hem haar eigen bed en verpleegde hem, tot zijn wond genezen was. De prins vond haar zoo'n lief zacht elfje, dat hij vroeg of zij met hem wilde trouwen.
- Maar ik ben zoo leelijk, snikte Dauwdrop, ik heb roode oogen!
- Dat is juist zoo aardig, zei de prins. Iedereen heeft blauwe of bruine of grijze oogen, maar roode oogen heb ik alleen nog maar bij konijntjes en witte muizen gezien.
Dauwdrop wist niet, wat zij hoorde. Zij voelde zich nu overgelukkig en natuurlijk trouwde zij met den prins. De bruiloft werd met groote pracht gevierd.