Ik worstel en kom boven

Door J. P. Baljé
Illustraties van H. van Ingen
Uitgegeven door De Boekerij te Baarn, 1948

Uit het voorwoord van de schrijver:
Gaarne draag ik dit werkje op aan de stoere Zeeuwen van Walcheren, die in en ook nog na de gruwelijke Tweede Wereldoorlog zo zwaar bezocht zijn, en meer speciaal aan mijn oud-stadgenoten, de Vlissingers! Zij hebben geworsteld tegen de gehate Mof en zijn boven gekomen. Zij worstelden tegen het water en wisten dit te bedwingen.
Moge ook de worsteling om Walcheren weer de "tuin van Nederland", de parel der Zeeuwse eilanden, te doen worden, met succes bekroond worden!

Korte inhoud:
Vlissingen 1940. Aan de boulevard woont de dertienjarige Kees de Reus met zijn ouders, oudere zus Wies en zijn hond Wolf. Henk zit in de eerste klas van de H.B.S. als de oorlog uitbreekt. Ook in Vlissingen vallen er bommen en het gezin moet tijdelijk onderdak zoeken op een boerderij. Na de capitulatie keren ze naar hun huis terug, maar niet voor lang. De Duitsers nemen het huis in hun bezit en nu krijgen ze een ander huis toegewezen aan de Singel.
Freek van Duin is Henk's beste vriend en ook met de andere klasgenoten kan Henk goed opschieten, behalve met Thomas Stroo, die evenals hun gehate leraar Duits, Hofman, lid wordt van de N.S.B. De leraar geschiedenis, Coppoolse, waarschuwt de jongens zich rustig te houden en geen gekke dingen te doen ten opzichte van die twee landverraders. "Onze tijd zal nog komen," houdt hij hun voor. De jongens vinden het fijn dat hij hun vertrouwt, ze wisten wel dat hij "goed" was.
Tot Henk's grote verdriet wordt zijn vriend Freek lid van de Jeugdstorm. Henk begrijpt hier niets van, zelf popelt hij om de gehate Duitsers te lijf te gaan. Op voorspraak van meneer Coppoolse sluit Henk zich aan bij een verzetsgroep, waarvan Kobus de leider is. Voorlopig brengt hij illegale krantjes rond, doch al spoedig wordt hij ook in het "grote" werk betrokken. Hij krijgt een pistool en leert hiermee om te gaan.
Bij een overval op het politiebureau om een groep gevangenen te bevrijden, staat Henk op de uitkijk en dan moet hij daadwerkelijk zijn pistool gebruiken en schiet een Duitser dood. 's Avonds komt Kobus vertellen dat meneer Coppoolse opgepakt is en naar een concentratiekamp is gezonden. Henk moet nu onderduiken en wordt door Kobus naar een "vertrouwd" adres gebracht. Tot zijn schrik bemerkt Henk dat het het adres van Freek, zijn vroegere vriend is. Hij is immers "fout". Kobus stelt hem gerust en Freek vertelt hem dat hij op aanraden van Kobus lid van de Jeugdstorm is geworden. Hij werkt al lang voor de ondergrondse en speelt hun zo veel inlichtingen door.
De twee vrienden maken het plan om naar Engeland te ontvluchten, samen met een vriend van Freek, Wil, die de boot zal besturen. 's Nachts varen ze de haven uit, doch worden al snel door een zoeklicht ontdekt. Een schietpartij volgt en Wil wordt daarbij doodgeschoten. De stuurloze boot loopt nu vast op het strand en als de jongens willen vluchten, breekt Freek zijn voet en kan niet verder. Hij smeekt Henk om alleen verder te gaan en zijn ouders te waarschuwen. Henk wil hier eerst niets van weten, doch ziet later toch in dat ze anders alletwee gepakt zullen worden en niemand dan ooit te weten zal komen wat er gebeurd is. Freek is immers lid van de Jeugdstorm en zal zich er wel uitkletsen. Met pijn in zijn hart vlucht Henk over de duinen en laat Freek achter.
De volgende dag komt Kobus het trieste bericht brengen dat Freek gefusilleerd is in de duinen. Henk is hier kapot van en voelt zich schuldig, doch Kobus en zijn vader houden hem voor, dat hij juist heeft gehandeld en niets anders had kunnen doen.
Dan volgt de invasie en de oprukking van de geallieerden. De Duitsers worden in het nauw gedreven, Vlissingen wordt gebombardeerd en Walcheren wordt onder water gezet. Als de Engelsen en Canadezen de stad binnen trekken zijn ze spoedig bevrijd. Henk keert voor het eerst terug naar zijn oude huis aan de boulevard en ziet dat er niets anders meer van over is als een hoop puin. Hij denkt aan al zijn gevallen vrienden. De prijs van de bevrijding is hoog. Hij is een Zeeuw, een echte stoere Zeeuw. Walcheren is verwoest, heeft geworsteld om boven te komen en zal herrijzen. Alles zal weer opgebouwd worden en in "vrijheid" zullen de mensen weer leven. Trots zullen de Zeeuwen naar hun wapen kunnen kijken, waarin fier de spreuk geschreven staat:

Luctor et emergo!

Fragment uit het boek:
Zijn orders zijn, dat hij hier niemand mag laten passeren, die de kant van de Grote Markt, en dùs van het politiebureau op wil. Van deze kant moeten zijn makkers gedekt zijn. Aan de andere zijde staat eveneens een wachtpost, die dezelfde orders heeft. Die is in de buurt van de Slijkstraat op de Grote Markt zelf opgesteld.
Zijn vingers omklemmen de revolver, waar zes schoten op zitten. Als het nodig is, zàl hij schieten. Er zit een geluiddemper op en veel leven zal het niet maken.
Nu hij eenmaal op post staat, schijnen de minuten te kruipen. In zijn gevoel had de Sint Jacobstoren toch al lang twaalf moeten slaan en nog altijd heeft hij niets gehoord. Scherp tuurt hij naar de kant van het Bellamypark. Komt daar iemand aan? Hij voelt alles aan zich verstrakken, zijn vinger legt zich om de trekker.... Maar dan merkt hij, dat hij zich vergist heeft en dat zijn verbeelding hem parten speelt. De nacht tovert vreemde schaduwen op het plein en als je er lang naar kijkt, gaan die bewegen, vooral als de zenuwen een woordje meespreken.
In de verte kan hij het lichte geruis van de zee horen. De zee, die ze tegenwoordig alleen nog maar horen en niet meer zien. Daar achter de hoge boulevard, waar de Moffen heer en meester spelen.
Hij schrikt, als de eerste doffe slag van twaalf valt. Nù is het zover, nu gaan Kobus en zijn mannen er op los. Als het nu maar lukt, als het maar goed afloopt. Het leven van enkele dappere mannen staat op het spel. En hun eigen leven....
Twee, drie minuten verlopen en hij voelt de spanning stijgen. Hij wèèt, dat de hele onderneming niet lang mag duren, dat alles in hoogstens tien minuten achter de rug moet zijn, want snelheid van handelen is alles bij dit soort werk. Het kàn, heeft Kobus gezegd, want het mannetje, dat ze bij de politie hebben en zijn medewerking zal verlenen, is een flinke kerel, die alle voorbereidingen getroffen heeft.
Ieder ogenblik kan hij het sein verwachten, dat de zaak gelukt is en hij zijn onderduikadres voor die nacht (hier vlakbij in de Molenstraat), kan opzoeken.
Dan dreigt zijn hart even stil te staan, als hij geluid hoort. Het komt van dezelfde zijde, waar hij vandaan is gekomen.... Scherp luistert hij toe, zich doodstil in de schaduw houdend. Ja, er is geen twijfel mogelijk: dat is het geklos van bespijkerde Moffenlaarzen! En meteen ziet hij dan ook de vijand naderen. Zijn ogen zijn aan de lichte duisternis gewend geraakt en tegen de wat lichtere vlakte van het Bellamypark tekent zich de figuur van een Mof af, die kennelijk de richting van de Grote Markt inslaat.
In hetzelfde ogenblik is het hem duidelijk, dat hij zal moeten handelen. Maar dan maakt hij ook meteen de fout, die hij niet had mògen maken: hij treedt een paar passen naar voren, uit de beschermende schaduw. De Duitser, die hem op enkele meters genaderd is, schrikt, als hij zo plotseling iemand ziet opduiken en grijpt onwillekeurig naar zijn heup.
Als in een bliksemflits schiet het Henk door het hoofd, dat hem slechts één ding rest: schieten! Hij is in het voordeel, want hij heeft zijn revolver al gereed in de hand. Slechts een onderdeel van een seconde aarzelt hij, maar dan gaat zijn hand naar voren en drukt zijn vinger op de trekker...
Er klinkt een dof geluid. En een lichte kreet, die meer op een zucht lijkt. Dan ziet hij, hoe de gedaante als een zoutzak in elkaar ploft en roerloos blijft liggen.