Aan den Oedjoeng

Geschreven door Annie Romein-Verschoor, (1895-1978)
Geïllustreerd door W. K. de Bruin
Uitgeverij C. A. Mees, te Santpoort, 1928

Annie Verschoor werd geboren op 4 februari 1895 te Hatert, nabij Nijmegen en is overleden te Amsterdam op 5 februari 1978. Zij was de dochter van Jan Verschoor, marineofficier, en Anna Helena Margaretha Brakke, onderwijzeres. Ze groeide op in Java en in Den Helder. Ze studeerde letteren en geschiedenis in Leiden. In 1920 trouwde ze met de historicus Jan Marius Romein, met wie zij een dochter en twee zoons kreeg.
Haar vele publicaties op het gebied van de literatuursociologie en cultuurgeschiedenis waren duidelijk marxistisch georiënteerd. Zij had een bijzonder rijk leven, was strijdbaar links geëngageerd en zette zich sterk in voor de vrouwenemancipatie.
Pseudoniemen: Alva-Betha, Anna.

Korte inhoud:
Op de cultuuronderneming Batoe-Merah neemt Lien ten Dam afscheid bij het graf van haar moeder. Ze moet nu naar school, omdat moeder er niet meer is om haar les te geven. Samen met haar vader vertrekt ze per paketboot naar de marinewerf te Soerabaja, omdat vader daar werk op een handelskantoor heeft kunnen krijgen. Aan boord maken ze kennis met dokter van der Meulen, zijn vrouw en hun zoon Floor. Lien sluit vriendschap met Floor. Samen schrijven ze zich in op de H.B.S.
Aan de Oedjoeng, de marinewerf van Soerabaja, maken ze kennis met de tweeling Hans en Frans Gerber en hun broer Joop. De familie Gerber is pas uit Holland aangekomen, omdat vader, die een half jaar eerder met een torpedojager naar Indie was gegaan, nu aan de wal was geplaatst.
Samen reizen de Gerbertjes, Floor en Lien dagelijks met de tram heen en weer van de Oedjoeng naar school. Floor en Lien voelen zich tot elkaar aangetrokken, doordat ze allebei op hun eigen manier eenzaam zijn. Sinds de dood van haar moeder is Liens vader erg teruggetrokken, lusteloos en moe. 's Morgens ligt hij lang in bed en wordt maar moeilijk wakker. Lien heeft zorgen om hem en haalt dokter van der Meulen, Floors vader, erbij, die haar verzekert dat er niets met haar vader aan de hand is.
Floor schaamt zich voor zijn ouders. Zijn moeder verwaarloost het huishouden en speelt de hele dag patience in de galerij en zijn vader schept op over zijn vroegere medische prestaties, terwijl hij nu weinig meer presteert.
In de tram ontmoeten ze de marine-dokter Jaap Fernhout. Hij zorgt er voor vanaf die tijd ook dagelijks met de schooltram mee te rijden. Vooral Lien vindt hij erg aardig, doch Lien merkt dit niet, zij heeft zorgen om haar vader. Floor merkt het wel en hij is jaloers. Toch raadt hij Lien aan om met haar zorgen naar dokter Fernhout te gaan en niet meer naar zijn eigen vader, waar hij geen vertrouwen meer in heeft.
Als Liens vader dan op een ochtend echt niet meer wakker is te krijgen, gaat Lien in haar wanhoop naar dokter Fernhout. Hij gaat onmiddellijk met haar mee naar huis en gelukkig is dan haar vader wakker. Later heeft Jaap Fernhout een lang gesprek met Lien, waarin hij vertelt dat haar vader verslaafd is aan morfine. Hij stelt voor hem te laten opnemen in een kliniek in de bergen. Liens vader wil wel meewerken, doch ziet er erg tegen op om Lien alleen te laten. Lien verzekert hem dat ze bij de Gerbers zal gaan logeren.
Intussen is Jaap Fernhout woedend op dokter van der Meulen, die niet door heeft gehad dat Liens vader verslaafd was. Hij vindt dat hij niet deugt voor zijn werk en een gevaarlijk warhoofd is. Dokter van der Meulen besluit de eer aan zichzelf te houden en dient zijn ontslag in, voordat hij ontslagen zal worden. Hij besluit Indie te verlaten en in Australie opnieuw te gaan beginnen. Floor moet mee.
Op de laatste avond voor het vertrek van Liens vader hebben Floor en Lien, in het licht van de volle maan een gesprek. Floor is radeloos, omdat hij nu zijn school niet kan afmaken en belooft Lien om haar te schrijven.
Als Floor weg is, gaat Lien nog even bij haar vader kijken en, tot haar grote schrik, bemerkt ze dat hij niet meer ademt. Later constateert dokter Fernhout dat Liens vader is overleden.
Na de begrafenis moet Lien besluiten wat ze verder zal gaan doen, logeren bij de Gerbers en haar school afmaken of terug naar Holland gaan, waar Grootje op haar wacht. Ze besluit tot het laatste en als Jaap Fernhout dit hoort, besluit ook hij om terug naar Holland te gaan als haar begeleider.
Na een laatste afscheidsavond op het terras van de Gerbers, onder de diepblauwe, flonkerende tropenhemel, volgt het afscheid en beloven ze elkaar vaak te zullen schrijven en elkaar over vijftien jaar weer in Holland te zullen ontmoeten.
Drie jaar later ontvangt mevrouw Gerber een brief van Jaap Fernhout, waarin hij vertelt dat hij een praktijk in Friesland heeft kunnen overnemen en dat Lien en hij niet meer zonder elkaar kunnen en van plan zijn spoedig te gaan trouwen.
Jaap en Lien ontvangen een brief van Floor, waarin hij vertelt dat hij na veel moeilijkheden nu aan de opleiding tot veearts is begonnen en hij verzekert hun dat hij altijd hun vriend zal blijven en vast van plan is, zoals afgesproken, over twaalf jaar hun een bezoek te brengen.

Fragment uit het boek:
"Ga mee," zei Hans edelmoedig, "dan zal ik je het serail laten zien."
"Het wat?"
"Het vrouwenverblijf."
Van de bijgebouwenreeks, die links het erf afsloot waren drie kamers met de bijbehoorende voor- en achtergalerij aan de meisjes toegewezen. Daar achter lag hun eigen schaduwrijke tuin met nog weer een soort pendoppo erin. De tweelingen, in Holland gewend aan een rommelig hokje vol vochtige regenjassen als meisjeskamer, toonden glorieus deze Oostersche weelde.
"Alleen die voorgalerij heb je natuurlijk niet veel aan," zei Hans met een nijdige blik naar de overkant.
"Waarom?" vroeg Lien, en Hans en Frans keken elkaar weer even aan.
"Omdat de jongens van IVa en de vijfde daar net binnen kijken en met spiegeltjes werken en zoo."
"O," zei Lien, ze durfde niet vragen of je van deze kant dan niet kon spiegelen.
In de pendoppo zaten of stonden meisjes in groepjes bij elkaar te praten, hier en daar zat er één met een boek een vergeten les haastig in te lepelen, op de stoep van het achtergalerijtje deden een paar eerste-klassertjes een knibbelspelletje met een hand vol glimmende sawoepitten. Met één sprong wipte Lien de treden van het achtergalerijtje af en de pendoppo in. Meteen voelde ze het stil van aandacht worden om haar heen. Ze had nog onmogelijk kunnen zeggen, waarom die stilte was, totdat een instinctieve beweging haar magere polsen in haar mouwen omhoog trok, toen begreep ze: ze zag er anders uit dan de anderen. Met de roekeloosheid van het wild, dat den jager niet kent, bleef ze midden in de pendoppo rond staan kijken: als een voorgeschreven dracht droegen bijn allen de lange witte of gebloemde bébé-jurken met een strook langs de schouders en een strook onderaan. Alleen een paar oudere meisjes droegen blouse-en-rok en de gelijke blauw-linnen kimono-jurken van de Gerbertjes lieten duidelijk zien hóe "baroe" ze waren. Niemand zei wat tegen hen, niemand grinnikte, je zou je zelfs kunnen verbeelden, dat niemand naar hen keek en toch voelde Lien onmiskenbaar voor het eerst van haar leven die kille eenzaamheid van alleen staan tusschen velen, het armelijk gevoel van buitengesloten te worden. Maar tegelijk was er een nieuw gevoel: de veilige zekerheid van haar kameraadschap met de twee andere Oedjoengers.
Ze liepen verder de tuin in.
"Heb ik iets geks gedaan?" vroeg Lien, die nog niet wereldwijs genoeg was om de fout bij de tegenpartij te zoeken.
"Zeker," viel Hans fel uit, "je moet hier begrijpen, dat meisjes van onze leeftijd zich hooren te kleeden als zuigelingen en in hun vrije tijd als hofjes-juffers op een bank zitten te kletsen! Lamme Indische kinderen We noemen het hier niet voor niets het serail."
"Laten we er ons niet druk over maken," zei Frans.