Canneheuveltjes-Serie

De Canneheuveltjes in Indie

Geschreven door Marie Ovink-Soer, (1860-1937)
Met Bandteekening en Platen van Rie Cramer
Vijfde Druk
Uitgever G. B. van Goor Zonen's U.M.
Voor het eerst verschenen in 1912

Voor 9 jaar en ouder

De Canneheuveltjes-serie bestaat uit:
De Canneheuveltjes in Indië, 1912
De Canneheuveltjes in Holland, 1915
Puck, 1917
Hoe Puck 'n Canneheuveltje werd, 1920
Huize Canneheuvel ("De Duiventil"), 1922

Korte inhoud:
Het gezin van de Canneheuveltjes bestaat uit: Vader, Dolf, Jan, Nel en Fritsje. Zij wonen in Soerabaia met de bedienden Kokki, Wongso, Tidjem en Kromo. Moeder en de kleine Dolly zijn een paar jaar geleden meegesleurd in een modder- en lavastroom en jammerlijk verdronken. Sindsdien wonen zij in Soerabaia en zorgt er een juffrouw voor het moederloze gezin. Helaas is zij erg streng en gemeen, vooral als de poes jongen heeft gekregen en zij de moeder poes en de kleintjes verdrinkt. Nu wordt de juffrouw weggestuurd en komt tante Letje voor de kinderen zorgen. Een heerlijke tijd breekt nu aan. Tante Letje vindt alles goed wat de kinderen doen. "Zij heeft een prettig en opgeruimd humeur, doch stond achteraan, toen het verstand werd uitgedeeld".
Nel en Fritsje, die Poekeloekie of Poekie wordt genoemd, zijn nu altijd samen kattekwaad aan het uithalen. Zij worden de parkieten genoemd.
De kinderen voeren in de kampong een tournée-spel op. Met behulp van Tidjem's moeder en de djait (naaister), worden er verkleedkleren gemaakt.
Vader moet voor zijn werk naar Holland en als hij na een tijd terugkomt, heeft hij een nieuwe moeder voor de kinderen meegebracht. De nieuwe mevrouw Canneheuvel is een heel lieve moeder voor de kinderen. Als ze later naar een gecostumeerd bal gaan, maakt zij de kleding. Dolf gaat als Assistent Resident, Fritsje als Oppas, Nel wordt een Raden-Ajoe en Jan een Chinees.
Er wordt op z'n Hollands Sint-Nicolaas gevierd, met een "echte" Sinterklaas en Zwarte Piet. De kinderen hebben allemaal cadeautjes voor elkaar gemaakt en ook voor vader, moeder en tante Letje. Nel's grootste geschenk zijn twee kleine krieltjes, een haantje en een hennetje.
De kinderen zijn dol blij als er na een jaar een tweeling broertje en zusje, Careltje en Lientje, worden geboren. Doch groot is hun verdriet, wanneer Careltjes levenslampje uit gaat en vader hem moet begraven. Later bezoeken zij allemaal samen het kleine grafje.
Omdat Jan en Nel niet tegen het warme klimaat kunnen, brengt het gezin de zomervakantie in de koele bergen door. Na het eindexamen van Dolf, besluit het gezin naar Holland terug te keren en nemen zij afscheid van Java. Als de boot zich in beweging zet en de kade langzaam wegschuift, heeft Nel het moeilijk om afscheid van haar vriendin Lous te nemen en ook het afscheid van tante Letje en de bedienden, die achterblijven op de kade, valt het gezin zwaar. Zij zwaaien met hoed of zakdoek en roepen:"Vaarwel, vaarwel, 't ga u goed. Vaarwel, tot wederzien."

Fragment uit het boek:
In de voorgalerij van de familie Canneheuvel was een bonte groep bijeen. "Mag ik nou eindelijk pa gaan roepen, mama?" vroeg een deftige Inlandsche dame aan mevrouw Canneheuvel, terwijl haar voeten in de met goud geborduurde slofjes aldoor danspasjes maakten, louter van plezier en opwinding.
"Zijn jullie er allemaal? Ja, ga dan maar gauw."
't Was een zeer bizonder gezelschap, waarmee papa even later kennis maakte. 't Schemerde al zoo'n beetje, geen wonder dus, dat de vader zijn eigen zoon Dolf niet herkende in den deftigen Assistent Resident, die in groot tenue op hem toetrad. Hoe keurig was hij uitgedost in den zwarten, met zilver geborduurden rok, het witte vest, en de daarbij passende pantalon, met zilveren biezen afgezet. Op waardige wijze werd het costuum voltooid door een plechtigen steek, waarmee Dolf met breeden zwaai zijn vader begroette.
"Sakkerloot kerel, wat ben jij mooi!" riep papa, "ik wed, dat alle meisjes met jou willen dansen."
Dolf lachte gestreeld en papa keek verschrikt naar den anderen kant, waar vlak aan zijn oor een kleine Chinees den schorre kreet: "katjang goreng", "katjang goreng" liet horen, en hem een met apenootjes gevuld mandje voorhield. Jan wilde wat bizonders en mama, die overal raad op wist, had een allerleukst Chineesje van hem gemaakt. Een lange, met roode zij doorvlochten staart, bengelde hem op den rug, en hing laag af op zijn witte baadje. Hij droeg een wijde, gele, hier en daar gelapte broek, en zijn voeten staken in sandalen; op zijn glad geschoren hoofd prijkte een oud "kaasbolletje" van papa.
"Echt hè, pa, die Janneman Chinees," riep Nel verrukt. "Hoe vindt u mij, vader?"
"Fijn!" plaagde papa Nel met haar eigen stopwoordje. "Jonges! jonges! Wat heeft mama een moeite voor jullie gedaan!"
Nel liet zich van alle kanten bewonderen. Over de prachtige sarong, die in keurige plooien om haar heen was gedrapeerd, hing een lichtblauw zijden kabaia af, met beeldige speldjes vastgemaakt, waarin de steentjes fonkelden, of ze echt waren. In Nel's kapsel, glad naar achteren gekamd, en daar tot een groote condeh (haarwrong) gekapt, staken ook verscheidene sieraden. Jammer alleen, dat Nel's haar niet donker was; blonde Raden-Ajoes behoorden zeer zeker tot de uitzonderingen. Maar hieraan viel nu eenmaal niets te veranderen. Bevallig wuifde de hoogadellijke dame met haar waaier, en voelde zich bizonder waardig en voornaam.
Maar 't aardigst van allen was Fritsje als: "Oppas". Zijn jasje met koddige slipjes, en 't broekje met echte gele biezen (geen sigarenlintjes), zaten hem onberispelijk aan 't lijf, en zijn hoofddoek had Wongso geheel naar den aard geplooid en gevouwen, met een driehoekje midden op het voorhoofd. In den mooi gebloemden gordel prijkte op den rug een kris, alweer door die goeien Wongso keurig uit hout gesneden en met een verguld handvat versierd.