Om het Bruine Monster

Geschreven door Pieter Nierop
(pseudoniem van Frederik Pieter Groot)
Illustraties van H. Giesen
Uitgeverij Kluitman - Alkmaar
Eerste druk 1952

Korte inhoud:
Roel (Boontje) Bontebal en zijn vriend Japie Groefsema, een handige knutselaar, die voortdurend dingen "verbetert", zijn de rivaliteit, tussen de twee voetbalclubs in hun stadje Polderdam, zat. Boontje voetbalt bij Groen-Wit en Japie bij Rood-Zwart. Samen werken ze op het station. Boontje verkoopt als AKO-jongen tijdschriften en kranten en Japie verkoopt er lekkernijen. De machinist meester Wouters, een oud-voetballer van het Nederlands elftal, is hun chef. Als Boontje weer eens gesard wordt door Bul Barendse een speler van Rood-Zwart, die zijn krantenwagentje vernielt door het tussen de rails te duwen, is de maat vol. Boontje gaat een nieuwe club oprichten. Samen met Japie schrijven ze zich in bij de Reigers, een clubje van boerenjongens, dat onderaan in de competitie staat. Daar voetbalt Klaas Vroegindewey, wiens vader nog een stuk land heeft, dat hij aan de nieuwe club wil af staan. Er worden nu nog een stel eerlijke jongens gezocht die lid willen worden en als trainer wordt meester Wouters gevraagd. De jongens maken het stuk grond zelf speelklaar en bouwen er ook nog een schuurtje op, dat als kleedkamer dienst kan doen.
Als Boontjes baas erachter komt dat Boontje niet meer voor Groen-Wit speelt, wordt hij ontslagen en ook Japie krijgt zijn ontslag, door zijn Rood-Zwarte baas. Samen gaan ze nu ijsverkopen in een kiosk en als ze moeten trainen of een wedstrijd spelen, vallen Boontjes moeder en Japie's zus Annie in.
Het gaat goed met de nieuwe club, alle wedstrijden worden met groot verschil gewonnen. Bul Barendse en Leo van Dam zijn zo jaloers, dat ze 's nachts proberen brand te stichten in het clubhuis. Gelukkig worden ze tijdig gepakt door Boontje, Klaas en Japie. Bul en Leo hebben spijt en willen het weer goed maken. Boontje besluit, dat ze lid van de club mogen worden om hun goede wil te tonen. Van die tijd af zijn Boontje en Bul voortaan dikke vrienden.
Vijf jaar later heeft de club een nieuwe naam: Allen Één. Ze worden kampioen van Nederland, krijgen in Polderdam een heus sportcomplex en voetbalt het gehele elftal als Nederlands elftal. Ze winnen elke wedstrijd, zelfs de belangrijke tegen Italië, als Boontje, Bul en Japie maar net op tijd in het stadion arriveren, omdat ze tijdens een autorit verdwaalden.

Fragment uit het boek:
In angstige spanning volgde Nederland de verrichtingen van zijn gehavende ploeg op het sportveld te Rome....
Er was een schok door alle huiskamers gegaan, waar men omstreeks twee uur om het radiotoestel zat, in afwachting van de reportage, toen de reporter met een van emotie trillende stem Nederland op de hoogte bracht van de verdwijning van drie eminente Nederlandse voetballers, die men tot het laatste ogenblik geheim had gehouden, maar nu niet langer verzwijgen kon!
In alle redactiebureaux van de kranten rinkelden telefoons, werden driftig orders gegeven aan speciale verslaggevers, die onmiddellijk moesten zien dat ze in Rome kwamen, hoe dan ook. Het werd een rage naar Schiphol, waar de actieve K.L.M. direct een extradienst op Rome inlaste, ten gerieve van de pers, die zich nu over een paar uur zelf van de toestand op de hoogte zou kunnen stellen.
Het Algemeen Nederlands Persbureau A.N.P. seinde het bericht door naar alle beschaafde landen en op alle drukke punten in de wereldsteden werden de extra-edities van de dagbladen gretig gekocht.
Drie Nederlandse internationals verdwenen, het was de sensatie van de dag! Het buurtcomité dat de laatste dagen op volle toeren had gewerkt om Japie en Boontje bij hun thuiskomst te huldigen - andere buurtcomité's zorgden voor de andere jongens en dàn zou er nog een heel groot feest voor heel Polderdam zijn - zat in zak en as. De vaantjes en vlaggen van de erepoort voor Roels woning hingen lusteloos in de druilende regen, die de stemming nog droefgeestiger maakte. Drie van de beste jongens waren verdwenen, misschien wel verongelukt en Nederland, dat er zo goed voor stond, ging verliezen!
Tevergeefs trachtte radioverslaggever Lou Prins zijn stem optimistisch te doen klinken, wanneer Willy Versteeg weer een van zijn befaamde trucjes toepaste, tevergeefs juichte hij, wanneer Theo van Druten een gloeiende kogel uit zijn heiligdom stompte..... het was alles vals, het was alles onecht, want dreigend stonden daar de cijfers op het scorebord: Italia 2, Olanda 0. En de wedstrijd was nog maar zeventien minuten oud!

De zeven zusjes Sandelhout

Geschreven door Pieter Nierop,
(pseudoniem van Frederik Pieter Groot)
Illustraties Lies Veenhoven
Leeftijd tot 12 jaar
Uitgeverij Kluitman - Alkmaar,1958
Boek uit de Zonnebloem-Serie

De zeven zusjes Sandelhout zijn: Coby Sandelhout, 12 jaar, Liesje, Wiesje en Giesje Sandelhout, een drieling van 11 jaar, dan volgt Miesje Sandelhout, 9 jaar, en de tweeling Netje en Letje Sandelhout van 6 jaar oud.
De drieling en de tweeling zijn op dezelfde dag jarig. Namelijk op de verjaardag van Sinterklaas 5 december. Coby van 12 en Miesje van 9 zijn beiden op nieuwjaarsdag jarig.
De vader van de meisjes is muziekdirecteur. Het gezin is zeer muzikaal, want iedereen speelt of blaast op een instrument. Coby , de piano, Letje en Netje de blokfluit, Liesje, Wiesje en Giesje spelen viool.
Miesje is het buitenbeentje. Zij kan heel goed verhaaltjes vertellen en waar de andere zusjes dik zwart haar hebben, is Miesje heel licht blond, haast wit.

Er zijn verschillende boekjes uitgegeven over de zusjes Sandelhout, anders gezegd "De Zevenklapper" :
O, Miesje Sandelhout
Pak aan Miesje Sandelhout
Een brief voor Miesje Sandelhout
Wat nu Miesje Sandelhout?
Hoera voor Miesje Sandelhout
Echt weer Miesje Sandelhout
De zeven zusjes Sandelhout

Fragment uit het boek:
Opgetogen vertelt Miesje wat er allemaal gaat gebeuren, van de klepperclub en de bloemenoptocht en het grote feest in het beursgebouw. Ze ziet niet hoe Rietjes gezicht betrekt, maar eensklaps zwijgt ze verschrikt.
"Wat is dat nou? Huil je Rietje?" Hulpeloos kijkt Miesje rond. Tante Dientje heeft de meisjes alleen gelaten nadat ze karnemelk heeft gebracht. Miesje ziet dat ze op de bleek bezig is met de was, ze kan haar niet roepen, het is te ver.
"Ik..... ik zal van dat feest niets zien," snikte Rietje, "en ik kon vroeger al zo goed klepperen...."
Miesje krijgt ineens een idee, een reuze idee! Waarom zou Rietje het feest niet kunnen bijwonen? Mies zal haar wel duwen, overal heen. En waarom zou ze niet met de klepperclub mee kunnen doen?
Ze voelt haastig in de zak van haar manteltje. Ja hoor, ze hééft ze.
"Hier," zegt ze, "hier heb je kleppers. Probeer nog maar eens of je het kunt. Ik heb een fijn plan, je kunt overal aan meedoen, heus!"
Ongelovig strekt Rietje de hand naar de kleppers uit, voorzichtig probeert ze ze. Ja hoor, het gaat nog, Miesje kan direct horen dat ze het vroeger goed gekund heeft.

Als de Kievit roept op Weltevree

Geschreven door Pieter Nierop
(pseudoniem van Frederik Pieter Groot)
Geïllustreerd door G. van Straaten
Uitgeverij Kluitman - Alkmaar, 1953

Een gezellig boek van het boerenland voor jonge kinderen

Wordt vervolgd door: "De vlaggen uit op Weltevreê!"

Korte inhoud:
Belevenissen van de 10-jarige tweeling Bart en Toos Koeman. Zij wonen in het dorpje Laagwoud, samen met hun vader, moeder, grote zus Truus van 15 jaar, kleine broertje Kees, opa Koeman, Piet de knecht, Trijntje de meid, Bas de hond en Moor de zwarte kater, op boerdeij Weltevreê.
In het voorjaar, worden de koeien van stal gehaald en naar de wei gebracht. Bart en Toos mogen meehelpen. Moeder is aan het kaas maken, die heeft het altijd erg druk. Zij maakt ook boter en melkt de koeien. Op een dag vinden Bart en Toos een aapje, dat van de wagen van kermismensen is afgevallen. Het aapje is ziek, de Koemannetjes zorgen zo goed voor hem, dat hij gelukkig beter wordt en bij hun mag blijven. Ze noemen hem Jocko en hij wordt een speciaal vriendje van Bart en Toos.
Op het land wordt hard gewerkt, er wordt gezaaid, geploegd en bemest. Ooievaars en kieviten worden nu dikwijls gezien. Samen met opa Koeman, gaat Bart palingvissen. Hun koe Blaarkop, wordt verkocht op de koemarkt, gelukkig koopt de buurman hem, zodat de kinderen hun trouwe koe nog dikwijls kunnen zien. In Laagwoud is het groot feest, als er Koninginnedag gevierd wordt. Alle huizen hebben de vlag uit en ook op Weltevreê wappert een grote vlag.
In de zomer wordt het gras gemaaid en helpen de kinderen met hooien. Hoog op de hooiwagens, mogen ze meerijden naar het land.
Op een dag komt hun buurjongen, Herke, van de naastgelegen hoeve "Rust Roest", vragen of Truus samen met hem mee wil doen met het ringsteken op het grote boerenfeest in Hoogmeer. Met een versierde boerenwagen zullen ze dan rijden en er zal ook een boerenbruiloft gehouden worden. Daartoe zal Truus gekleed worden in Grootmoeders kanten lap met het gouden oorijzer en Grootmoeders pronkgewaad. O, wat vindt Truus dat fijn! Het wordt een heerlijk dag. Keesje, die thuis moet blijven, gaat stiekem met z'n autoped achter de wagen aan en wordt bijna overreden door de wagen van Herke en Truus tijdens het ringsteken. Gelukkig mogen zij over rijden en winnen toch nog de eerste prijs.
In het najaar wordt er Sint-Maarten gevierd en bloembollen geplant. Als het kouder wordt gaan de koeien weer op stal, vieren de Koemannetjes het Sinterklaas- en het Kerstfeest en tenslotte worden er oliebollen gebakken op oudejaarsdag. Het jaar is voorbij.

Fragment uit het boek:
In de diepe kast van de mooie kamer, staat de kamferkist. Daar bewaart Moeder dekens in en kleren die niet direct nodig zijn en ze heeft kamferballetjes in de kist gedaan tegen de mot. Die kamferkist is al meer dan honderd jaar oud en het deksel is kunstig uitgesneden. Moeder is heel trots op de kist. Er is al eens een man uit de stad geweest, die de kist wilde kopen, en ook andere oude dingen die Moeder heeft, zoals een koperen doofpot, een wafelijzer, mooie kommen van blauw met goud en een heel antiek, groot horloge, nog van haar overgrootvader, dat de uren tinkelt met een fijn hoog geluidje. Veel geld wilde die man betalen, maar Moeder denkt er niet aan haar kostbaarheden te verkopen.
Voorzichtig vouwt Trijntje Grootmoeders pronkjurk open, een japon van zware gebloemde zijde. Truus heeft haar trui en rok al op een stoel gelegd. Gelukkig, de jurk past, nu ja, hier en daar is ze nog wat te ruim, maar dat kan Trijntje wel inspelden. De kap zetten is een moeilijk werkje, eerst het zwarte ondermutsje, dan de kanten kap, met de fijn gestreken plooitjes, het gouden oorijzer, de gouden spelden en zijnaalden en de voornaalden met echte diamantjes erin. Trijntje zucht van inspanning, maar eindelijk trekt ze Truus voor de spiegel.
Truus herkent zichzelf niet. Is ze het heus, die statige boerin in dat prachtige kleed? Ja, een rokje en een truitje is wèl gemakkelijker, stel je voor, dat ze iedere dag in de bus deze japon en die hoofdtooi moest dragen, maar dit is toch wel véél en véél mooier!
"Nu nog de witte kousen en de lage zwarte schoenen met zilveren gespen," zegt Trijn, "als die maar passen Truus!"
Met een propje papier in de teen gaat het ook. Trots, maar toch wat verlegen, schuifelt Truus de kamer in, die nu vol rook staat uit de pijpen van de vier dampenden mannen.
Vol bewondering staart Herke Truus aan. Het zingt in hem: als het màg, als buurman het goed vindt, heb ik het mooiste meisje mee van allemaal!
Even is het stil in de kamer, maar dan lacht Vader breed. "Prachtig," zegt hij, "nu, voor mijn part winnen jullie morgen de eerste prijs!"