Flapje Wildsnuit wil een Mensch worden

Ontstaan in het gijzelaarskamp St. Michielsgestel 1942 - 1943

Jhr. Ir. J. de Ranitz (1909-1993), prentjes
Ds. J. Matzer van Bloois, versjes,
Dr. J. Drost, tekst,
Mr. H. Dikkers, uitgave
Uitgeverij De Erven J. J. Tijl N. V. - Zwolle, 1948

Dit boekje is gemaakt in het gijzelaarskamp St. Michielsgestel voor de kinderen thuis. 1942 - 1943.

In mei en juli 1942 werden door de bezetters ruim 1200 mannen als gijzelaar opgepakt en gevangen gezet in de gebouwen van de katholieke seminaries Beekvliet (bij Sint-Michielsgestel) en Haaren. De opgepakte mannen kwamen uit alle lagen van de bevolking. Opvallend was wel dat relatief veel gijzelaars een vooraanstaande positie innamen in de Nederlandse samenleving. Daarnaast hadden de bezetters hun gijzelaars vooral gezocht in kringen die aan bepaalde Duitse plannen hun medewerking geweigerd hadden. Velen waren lid van de Nederlandse Unie of hadden zich actief verzet tegen de gelijkschakeling van de Nederlandse vakbeweging in 1940 en 1941.
De bedoeling van de bezetters met deze gijzelingen was, door te dreigen met het ter dood brengen van gijzelaars, Nederlanders te weerhouden van het plegen van verzets- en sabotagedaden. Twee maal hebben de bezetters deze dreiging uitgevoerd.
(Bovenstaande informatie is afkomstig van de "Stichting Gijzelaars Beekvliet en Haaren")

Om de tijd door te komen bundelden enkele gijzelaars hun krachten in dit aardige kinder-prentenboekje.
In de omgeving, zoals die op de kaft getekend is, is duidelijk het dorpje St. Michielsgestel te herkennen - uiterst rechts in de achtergrond is het klooster te zien, waar de gegijzelden verbleven.

Korte inhoud:
Al vanaf zijn geboorte in Afrika, wil het olifantje Flapje bij de mensen wonen. Daar slaapt hij in een wieg en speelt in de box. Als hij groter wordt, gaat hij naar school, leert lezen en doet aan gymnastiek. Na school speelt Flapje graag buiten. Dan rijdt hij op zijn autoped, of gaat voetballen. Flapje is erg sterk, zo deukt hij een auto, waar hij bovenop is gaan zitten en duwt een tram voort.
Als Flapje groot is, moet hij geld gaan verdienen. Flapje wil dienstmeisje worden, maar is hier niet zo geschikt voor, want als hij de bedden moet opmaken, gaat hij er een dansje op doen, zodat hij niet meer terug hoeft te komen van zijn mevrouw. Dan probeert hij het achtereenvolgens als boerenknecht, veldwachter, bruggewachter, overwegwachter, kok en koetsier. Doch niets lukt hem. Hierdoor gaat hij toch zó verlangen naar huis, dat hij op een drafje naar de kade loopt en op de boot springt, die juist naar Afrika vertrekt. Zo gaat hij terug naar zijn geboorteland, waar zijn hele familie vol verlangen op hem staat te wachten. Wat is Flapje nu weer blij!

Fragment uit het boek:
Flapje denkt: ik ga 't maar eens bij de dieren proberen want met de mensen krijg ik toch maar ruzie en hij wordt koetsier. Met de paarden kan hij het best vinden. Hij poetst en wast ze dat 't een lust is, hij overlegt eerst eens met het paard hoe ze zullen rijden (want dat vinden paarden prettig) en hij wil het best ook eens op de bok laten zitten.
Met de kinderen uitgaan vindt hij ook fijn en hij heeft ze nog liever op z'n rug dan in de wagen. Maar het paard inspannen, foei wat is dàt moeilijk. En als hij eens een bruidspaar de stoep van het stadhuis óprijdt in plaats van netjes er voor, krijgt hij erge brommen van zijn baas.
Maar op een keer duwt hij de bodewagen zoo hard van de helling, dat het paard niet verder meer kan en de wagen kapot gaat. Dan moet Flapje weer weg. Het paard vindt het erg jammer en Flapje ook....